Het verlenen van humanitaire hulp in oorlogsgebieden wordt steeds lastiger. Ziekenhuizen zijn steeds vaker het doelwit van aanvallen.
Gisteren werd in Jemen opnieuw een ziekenhuis van Artsen zonder Grenzen gebombardeerd waarbij elf doden vielen en negentien gewonden. Een van de slachtoffers is een medewerker.
De hulporganisatie overweegt nu om zich terug te trekken uit het noorden van Jemen. Waarschijnlijk werden de bommen gegooid door vliegtuigen van Saudi-Arabië.
"Het is de vierde keer binnen een jaar dat een ziekenhuis van AzG in Jemen is gebombardeerd. Daarnaast zijn er dit jaar ook veel andere ziekenhuizen aangevallen door bombardementen en tanks", zegt Karline Kleijer van Artsen zonder Grenzen.
Volgens Kleijer doen strijdende partijen niet genoeg om te voorkomen dat burgerdoelwitten worden geraakt. Ook zijn overheden steeds vaker betrokken bij de aanvallen.
AzG geeft altijd precies door aan strijdende partijen waar ze zitten en met hoeveel mensen. Maar dat blijkt geen garantie voor veiligheid. In Afghanistan kwamen vorig jaar oktober zeker 42 mensen om na een Amerikaanse luchtaanval.
De hulporganisatie sprak van een oorlogsmisdaad, president Barack Obama noemde het een "tragische vergissing".
"Wij voelen ons erg machteloos. De Amerikaanse regering en nu de Saudische doen na zo'n aanval eigen onderzoek en concluderen dat er een foutje is gemaakt. En daarmee is de kous af", zegt Kleijer.
Ze waarschuwt dat het oorlogsrecht onder druk komt te staan. "Een stuk menselijkheid van hoe we met elkaar omgaan, verdwijnt hierdoor. Ziekenhuizen worden niet langer gerespecteerd, een kwalijke zaak."
De afgelopen twee jaar vielen bijna duizend doden bij aanvallen op ziekenhuizen, maakte de Wereldgezondheidsorganisatie WHO onlangs bekend.
In zestig procent van de gevallen werden de ziekenhuizen en klinieken met opzet onder vuur genomen.