Jihadstrijders
Aangepast

10 vragen over de fouten in het Syrië-rapport

  • Milena Holdert

    verslaggever Nieuwsuur

  • Ghassan Dahhan

  • Milena Holdert

    verslaggever Nieuwsuur

  • Ghassan Dahhan

1. Wat is de commissie-Cammaert?

In maart 2021 werd de commissie-Cammaert ingesteld, op verzoek van de Tweede Kamer. Die moest onderzoek doen naar het staatsgeheime programma waarmee het ministerie van Buitenlandse Zaken tussen 2015 en 2018 Syrische gewapende opstandelingen had ondersteund. Het ministerie leverde onder andere pickup-trucks, militaire uniformen en satellietapparatuur.

De Tweede Kamer heeft nog altijd veel vragen over dat programma. Het ministerie had vooraf beloofd om alleen 'gematigde' groepen te steunen: groepen die geen mensenrechten schonden, en niet samenwerkten met terroristen.

Nieuwsuur en Trouw onthulden in 2018 dat die beloften waren geschonden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken had zelfs een groepering gesteund die door het Openbaar Ministerie als 'terroristisch' was bestempeld. Het steunprogramma beïnvloedde daarna verschillende zaken van het OM tegen teruggekeerde Syriëgangers, omdat zij stelden bij groeperingen te hebben gezeten die door Buitenlandse Zaken gesteund werden of als 'gematigd' bestempeld.

Maar omdat het programma staatsgeheim is, kon de Tweede Kamer haar controlerende taak niet goed uitvoeren. De commissie-Cammaert zou onderzoek gaan doen (onder meer naar de juridische risico's), en toegang krijgen tot alle geheime stukken. Vorige maand publiceerde de commissie, na ruim anderhalf jaar onderzoek, haar langverwachte onderzoeksrapport.

In de commissie zitten Patrick Cammaert (generaal-majoor b.d.), Rianne Letschert (hoogleraar victimologie & internationaal recht), Uğur Ümit Üngör (hoogleraar geschiedenis en genocidestudies) en Marcia Luyten (spreker en publicist).

2. Wat concludeerde de commissie?

De commissie concludeerde dat het ministerie van Buitenlandse Zaken "grote risico's" had genomen met het steunprogramma, en het internationaal recht had geschonden. De commissie constateerde ook dat gesteunde groeperingen samenwerkten met terroristische en jihadistische groeperingen en dat zij zich schuldig maakten aan mensenrechtenschendingen.

De criteria van Buitenlandse Zaken voor het leveren van steun zouden bovendien "onrealistisch" en "onuitvoerbaar" zijn geweest. De commissie concludeerde dat bij strikte toepassing van de criteria "geen enkele groepering in aanmerking zou komen voor steun".

De commissie stelde echter dat er "geen aanwijzingen" waren dat het ministerie terroristische of jihadistische groeperingen had gesteund.

Ze wees in haar rapport wel op één specifieke strijdgroep: Jabhat al-Shamiya. Uit eerder onderzoek van Nieuwsuur en Trouw bleek dat die groep steun had gekregen van Buitenlandse Zaken. Het Openbaar Ministerie had deze groepering juist als 'terroristisch' bestempeld in de zaak tegen Syriëganger Driss M, die liep tussen 2016 en 2019.

De commissie onderzocht de casus. Maar volgens de commissie telde die strijdgroep niet mee als voorbeeld van overheidssteun aan een door het OM gekwalificeerde 'terreurgroep'. Het Openbaar Ministerie had de groep volgens de onderzoekers namelijk alleen aanvankelijk als terroristisch bestempeld, maar was hier later, in hoger beroep, op teruggekomen. Daarom zou de Syriëganger Driss M. uiteindelijk ook zijn vrijgesproken. Conclusie: er waren geen aanwijzingen voor steun aan een groep die door het OM als terroristisch was beschouwd.

3. Wat is er nu aan de hand?

Het Openbaar Ministerie weerspreekt de lezing van de commissie over het verloop van de rechtszaak, en stelt helemaal niet van standpunt te zijn veranderd over de strijdgroep Jabhat al-Shamiya, ook niet in hoger beroep. "Het OM [kwam] tot de conclusie dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk", laat een woordvoerder van het OM weten. Dit wordt bevestigd door de openbare tekst van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag.

Ook Yasar Özdemir, de advocaat van de vervolgde Syriëganger Driss M., zegt niet af te weten van een vermeend gewijzigd standpunt van het OM.

Driss M. werd uiteindelijk wel vrijgesproken, maar dat was omdat het Gerechtshof te weinig bewijs zag dat hij überhaupt bij de bewuste strijdgroep was aangesloten. En dus niet, zoals de commissie-Cammaert schreef, omdat het OM van standpunt was gewisseld.

Het OM, dat zelf door de commissie is geïnterviewd, ontdekte de foutieve passage pas na vragen van Nieuwsuur en Trouw. Toen was het rapport al gepubliceerd en in veelvoud verspreid onder de Nederlandse pers, aangeboden aan minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken en reeds verstuurd aan de Tweede Kamer. Het OM zegt van tevoren geen inzage te hebben gekregen in het rapport.

Het OM heeft de afgelopen tijd contact gezocht met de commissie "en aangegeven dat er geen sprake is geweest van een wisseling van standpunt van het OM in deze strafzaak", zo liet een woordvoerder in december weten aan Nieuwsuur en Trouw.

De commissie heeft vandaag de fouten rechtgezet.

Hier een van de omstreden passages uit het rapport van de commissie:

"Maar in hoger beroep veranderde het OM het geweer van schouder. Het voorgaande zou er op basis van een (te) snelle beoordeling gekomen zijn en niet gesteund door een kennisdocument. Ook zou het goed zijn volgens het OM om in zulke minder duidelijke gevallen overleg te voeren met deskundigen op dit terrein, inclusief die van BZ. Twee jaren later, toen de zaak voor het Gerechtshof in Den Haag werd behandeld, kwam het OM niet tot de conclusie dat Jabhat al Shamiya een terroristische groepering was, mede gelet op "het zeer diffuse karakter van de strijdgroep". Het Gerechtshof sprak Driss M. dus vrij van deelname aan een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven."

4. Hoe kwam de commissie tot zo'n verkeerde weergave van deze zaak?

Daar zijn nog vragen over.

In openbare stukken staat feitelijk beschreven hoe de zaak tegen Driss M. is verlopen. Uit de tekst van de uitspraak van het Gerechtshof kan niet worden opgemaakt dat het OM van standpunt is veranderd. Sterker, daarin staat juist dat het OM de strafeis verhoogde van vier jaar in eerste aanleg naar vijf jaar en zes maanden in hoger beroep.

De commissie schrijft vandaag deze rechterlijke uitspraak wel te hebben gelezen, maar dat daarbij "over het hoofd gezien" is om "het standpunt van het OM ter terechtzitting te verwerken". Daarom zijn nu vragen ontstaan over de zorgvuldigheid van de gekozen onderzoeksmethodes.

De commissie zegt zich nu te hebben laten leiden door de inhoud van een vertrouwelijk ambtsbericht van het OM aan het ministerie van Justitie. Daarin zou onder meer staan dat het OM niet tot de "algemene conclusie kwam dat Jabhat al-Shamiya kwalificeerde als een terroristische organisatie". Bovendien zou in een interne nota van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van dit ambtsbericht staan dat het "gezien het ingenomen standpunt van het OM" niet "aannemelijk" was dat het Gerechtshof zich zou uitspreken over het karakter van de strijdgroep.

Het OM zegt dat uit de brief "niet blijkt" dat ze van standpunt veranderde, maar wil de brief dus niet openbaar maken. Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken doet dat niet. Wat er precies in het vertrouwelijke document staat is niet te controleren, want het stuk blijft geheim. De onderzoekers maakten er in ieder geval uit op dat het OM van standpunt wisselde, maar hebben deze lezing dus onvoldoende geverifieerd.

Opvallend is de datum waarop het vertrouwelijke ambtsbericht zou zijn verstuurd: 14 september 2018 - drie dagen nadat Nieuwsuur en Trouw onthulden dat Jabhat al-Shamiya steun had gekregen van Buitenlandse Zaken.

De voormalig advocaat van Driss M. wil het stuk nu inzien. Als blijkt dat het OM intern daadwerkelijk twijfelde over de kwalificatie van de groepering, terwijl ze de vervolging tegen zijn cliënt wél gewoon doorzette, zou dat kunnen betekenen dat Driss M. ten onrechte is vervolgd, stelt advocaat Özdemir. Zijn cliënt heeft volgens hem veel schade ondervonden van de vervolging. Driss M. zat vast op de terroristenafdeling van de zwaarbewaakte gevangenis in Vught.

5. Hoe zit het met Driss M. en waarom ligt die zaak zo gevoelig?

De zaak Driss M. legde een spagaat bloot binnen de overheid.

Eerst iets over de zaak tegen Driss M. Hij zou tussen 2014 en eind 2015 in Syrië hebben gevochten, en zich hebben aangesloten bij de groepering Jabhat al-Shamiya. Het OM omschreef die strijdgroep als een "jihadistische" en "criminele organisatie met een terroristisch oogmerk". Het OM startte vervolging tegen Driss M. in 2016 - hij was toen al terug in Nederland.

In 2017 veroordeelde de rechtbank Rotterdam Driss M. tot drie jaar cel. Niet voor deelname aan een terreurbeweging, maar voor "voorbereiding voor moord". De rechtbank zei dat Driss M. weliswaar was uitgereisd "met het doel om in Syrië te gaan vechten voor de jihad", maar vond onvoldoende bewezen dat Jabhat al-Shamiya ook terroristisch was. Driss M. werd daarom vrijgesproken.

Het Openbaar Ministerie was ontevreden met deze uitspraak en ging in april 2017 in hoger beroep.

Terwijl dit hoger beroep liep, onthulden Nieuwsuur en Trouw in september 2018 dat het ministerie van Buitenlandse Zaken de strijdgroep waarbij Driss M. zou zijn aangesloten, Jabhat al-Shamiya dus, vanaf 2017 ondersteund had met hulpgoederen, zoals uniformen en pickup-trucks.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken bleek namelijk heel anders naar deze groepering te kijken. Het ministerie vond de groep niet "terroristisch", maar juist "gematigd". Daarom was de groep ook geselecteerd voor steun.

Het leidde tot een buitengewone situatie. De advocaat van Driss M. haalde de publicaties van Nieuwsuur en Trouw aan in de verdediging van zijn cliënt. Hoe kon het OM nu nog volhouden dat Driss M. bij een 'terreurgroep' had gezeten als diezelfde strijdgroep hulp had gekregen van de Nederlandse overheid?

De onderzoekers van de commissie-Cammaert schrijven dat de "verdeelde aanpak van de overheid voor wat betreft de crisis in Syrië bleek in de zaak Driss M." Volgens hen mag men veronderstellen dat "de overheid een coherent beleid hanteert, wat uiteraard ontbreekt wanneer het ene overheidsdepartement steun verleent aan een groepering die door een ander departement als 'terroristisch' wordt weggezet".

Ook andere advocaten van Syriëgangers gebruikten de informatie over het steunprogramma van Buitenlandse Zaken ter verdediging in rechtszaken. Verschillende Syriëgangers werden namelijk door het OM vervolgd voor deelname aan groepen die door Buitenlandse Zaken als 'gematigd' waren bestempeld. Of samenwerkten met groeperingen die door het ministerie werden gesteund.

Driss M. werd uiteindelijk in juni 2019 vrijgesproken in hoger beroep. Het Gerechtshof stelde dat er onvoldoende bewijs was dat Driss M. überhaupt bij de strijdgroep Jabhat al-Shamiya was aangesloten. Het Gerechtshof hoefde daarom geen uitspraak te doen over de aard van de groepering, en of deze nu wel of niet terroristisch was. Het antwoord op die vraag blijft onbeantwoord.

6. Wat betekenen de fouten voor de conclusies van de commissie?

De stelling dat er "geen enkele indicatie" was dat er groepen gesteund waren die door het OM als terroristisch gekwalificeerd waren, blijkt niet te kloppen. Want Jabhat al-Shamiya werd zowel gesteund door Buitenlandse Zaken, als door het OM als 'terroristisch' bestempeld.

Wel zegt de commissie nu dat het OM de strijdgroep Jabhat al-Shamiya alleen een kwalificatie gaf voor de periode dat Driss M. eraan deelnam, en dat was 2014 tot eind 2015. De steun van Buitenlandse Zaken startte, voor zover Nieuwsuur en Trouw konden achterhalen, pas vanaf 2017.

En dus, luidt de nieuwe conclusie van de commissie nu, dat er geen sprake is van steun aan groepen "in periodes" waarin deze door het OM als "terroristisch zouden zijn beschouwd". Wat Jabhat al-Shamia betreft zat er een tot twee jaar tussen, zoals Nieuwsuur en Trouw al eerder vaststelden.

De commissie zegt haar conclusie met de correcties van vandaag te hebben "gepreciseerd" maar dat de "strekking" onveranderd blijft. Het ministerie van Buitenlandse Zaken schrijft bovendien: "De Commissie heeft zijn [sic] algemene conclusies in het hoofdrapport niet bijgesteld, dit blijft dus ongewijzigd."

Strafrechtexpert en rechter Henny Sackers (onlangs voorzitter van de begeleidingscommissie van de Commissie Wet wapens en munitie) reageert kritisch op de werkwijze van de commissie. "Wat me echt verbaast is dat de commissie op zo'n kardinaal punt niet door gerechercheerd heeft op feiten. Dat is toch wat we dagelijks doen? Feiten checken. Dus wat doe je als je zo'n brief over een terreurzaak leest? Je verbindt niet zomaar kritiekloos feiten aan elkaar, maar je haalt het arrest van het Hof erbij. Dat is een stukje research van een half uurtje."

7. Vond het OM Jabhat al-Shamiya nou alleen in 2015 terroristisch, en niet meer in 2017, toen de steun van Buitenlandse Zaken liep?

Nee, dat zegt het OM niet. Het OM zegt geen uitspraken te doen over jaren die buiten de strafzaak vallen. Het OM werkt niet zoals een denktank, die doorlopende lijsten opstelt met kwalificaties over groeperingen. Het OM kijkt alleen naar periodes die relevant zijn voor de vervolging van een verdachte. Driss M. was in 2017, toen de steun van Nederland startte, alweer terug in Nederland.

Uit het kennisdocument van het OM, opgesteld door een buitengewoon opsporingsambtenaar en Midden-Oostendeskundige, blijkt overigens dat de officier van justitie in de zaak Driss M. toch óók de jaren 2016 en 2017 betrok bij de vervolging. Jaren die buiten deze strafzaak vielen.

In het kennisdocument, waarover Nieuwsuur en Trouw beschikken, staat: "De invloed van al-Jabhat al-Shamiya blijft groeien in 2015 en 2016. In een poging grotere verliezen af te wenden, is al-Jabhat al-Shamiya (..) vanaf januari 2017 opgegaan in Ahrar al-Sham." Ahrar al-Sham is een groepering die door de Nederlandse rechter als terroristisch is bestempeld.

Ook in de eerste tenlastelegging in de zaak tegen Driss M. verwijst het OM naar feiten die dateren uit 2017, namelijk naar de vaststelling dat Jabhat al Shamiya vanaf begin 2017 "deel uitmaakt van Ahrar al Sham".

8. Wat is er nog meer onduidelijk aan het rapport?

Er staan verschillende discrepanties en onduidelijkheden in het rapport.

Zo stelt de commissie in het rapport vast "dat geen van de door Nederland gesteunde groeperingen voorkomt op (inter)nationale terreurlijsten". Maar verderop staat dan weer dat er "geen zekerheid" is of er in Zuid-Syrië groeperingen gesteund zijn die op dat soort lijsten voorkomen.

In het rapport staat verder dat er "geen enkele indicatie" is dat er groeperingen gesteund zijn die door het OM als terroristisch zijn bestempeld. Tegelijkertijd schrijft de commissie dat zij "niet onderzocht" heeft of de door Nederland gesteunde groeperingen door het OM als terroristisch worden aangemerkt.

De commissie ziet dus geen aanwijzingen voor steun aan terroristen, maar wat de aard van de gesteunde groepen dan wél is wordt ook niet duidelijk. Volgens de commissie-onderzoekers kan op basis van de criteria van het ministerie namelijk "niet worden aangetoond" dat de gesteunde groepen als '"gematigd" kunnen worden bestempeld'.

Ook zijn er vragen over de wijze waarop de commissie de aan de Tweede Kamer beloofde criteria beoordeeld heeft.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken had de Tweede Kamer bijvoorbeeld beloofd alleen groepen te steunen die niet "operationeel samenwerkten" met terroristische groepen. Dat was een "doorslaggevend criterium". Is die belofte nagekomen?

De commissie doet daar geen uitspraak over. Het zou "onmogelijk" zijn om te zeggen of de gesteunde groepen aan de gestelde criteria voldeden, omdat die voor "meerdere interpretaties vatbaar" zouden zijn, aldus de commissie.

Tegelijkertijd noemt het commissierapport juist wel verschillende voorbeelden van samenwerking tussen door Nederland gesteunde groepen en jihadistische groeperingen. Samenwerking met extremistische groeperingen was volgens de commissie zelfs "gebruikelijk".

De commissie beschrijft een aantal voorbeelden, en constateert dat het ministerie die niet problematisch vond. Het zou namelijk slechts om "tijdelijke en plaatsgebonden" samenwerking gaan, en om "marriages of convenience" (gelegenheidshuwelijken).

Zo schrijft de commissie over een alliantie tussen een door Nederland gesteunde strijdgroep, en het aan het terroristische al-Qaida gelieerde Al-Nusra. In een intern document van het ministerie zou staan "dat dit verband maar zes maanden had bestaan, en het geen serieuze samenwerking betrof".

Ook schrijft de commissie over een koepelorganisatie met "operations room", waar Nederlandse groeperingen deel van uitmaakten, maar ook "de meer radicale" groepen Ahrar al Sham en Jaish al Islam. Ook dit verband zou volgens het ministerie "niet problematisch" zijn. De alliantie zou "niet vanuit ideologisch oogpunt" plaatsvinden, en groeperingen zouden "eigen doelen nastreven.

Vervolgens schrijft de commissie in haar eindconclusie "geen aanwijzingen" te hebben gevonden dat in strijd met het "beleid" is gehandeld om geen steun te verlenen aan groepen die "intensief" met jihadistische of groeperingen samenwerkten. Zo was het criterium nooit tegenover de Kamer geformuleerd.

De commissie erkent dat aan de Kamer was beloofd dat er überhaupt geen operationele samenwerking met terroristen zou zijn. Maar, zo stelt ze: dat criterium was gewoon "niet erg realistisch". Bij strikte toepassing zou "geen enkele groepering in aanmerking" komen voor steun.

9. Hoe nu verder?

De Tweede Kamer is vandaag dus geïnformeerd over de fouten van de commissie. Op 1 februari debatteert de Kamer met minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken over het rapport. Het blijft een gevoelige zaak, waarover we mogelijk nooit helemaal duidelijkheid zullen krijgen. Dat was nou juist wél de bedoeling met dit rapport. Kamerleden hebben ondertussen veel vragen.

Pieter Omtzigt: "Ik vind het zeer pijnlijk dat een van de centrale vraagstukken, namelijk hoe de steun rechtszaken tegen Syriëgangers beïnvloedde, niet goed bestudeerd is door de commissie. Ze hebben er veel tijd voor gehad. Het OM verandert van mening over de aard van de organisatie? Nee, dat staat er dus precies niet. Dus hoe kun je zo'n leesfout maken?"

Don Ceder (ChristenUnie): 'Ik had al veel vragen over dit rapport, maar deze correctie roept alleen maar meer vragen op. Als deze deelconclusie wordt aangepast, of de kabinetsreactie dan wel ongewijzigd kan blijven. We moeten weten of er niet nog meer zaken zijn waar misschien onvolledig of onvoldoende naar is gekeken."

Jasper van Dijk (SP): "Nu zo'n fout gemaakt wordt, vraag ik me af of dit deel wel goed onderzocht is. Hoe zit het dan met de rest? Zijn er andere groepen gesteund die door het OM op z'n minst enige tijd als terroristisch werden beschouwd?"

Omtzigt mist "reflectie van de commissie", die bij haar conclusies zegt te blijven. "Ze doen alsof ze de bijlagen kunnen veranderen zonder de conclusies die daarop gebaseerd zijn bij te stellen." Ook vindt hij het een "vreemde constructie" om te stellen dat het OM een groep alleen in een bepaalde periode terroristisch noemde, omdat de strafzaak daar toevallig op gericht was. "Ik wil van de minister een onderbouwing: waarom is die groep een jaar later dan van karakter veranderd?"

Ceder: "Als Kamerleden kunnen wij bepaalde informatie niet krijgen omdat die vertrouwelijk is, dat maakt onze controlefunctie op dit dossier ingewikkeld. Je had gehoopt dat dit onderzoek rust en duidelijkheid zou brengen, dit is jammer."

10. Hoe zit het met het aantal gesteunde groepen?

Ook daar zijn vragen over. Het ministerie steunde verschillende strijdgroepen in zowel Noord- als Zuid-Syrië. In Zuid-Syrië liep de steun via een Brits programma. Tot nu toe zei het ministerie van Buitenlandse Zaken altijd dat Nederland in totaal 22 Syrische groeperingen heeft gesteund. Welke groepen dat zijn, blijft staatsgeheim.

De commissie-Cammaert reconstrueerde hoe de lijst van 22 groepen tot stand kwam.

Op 11 september 2018 onthulden Nieuwsuur en Trouw de namen van een aantal gesteunde groepen. Kamerleden stelden daarna 382 vragen over het programma. Volgens de commissie stelde het ministerie zich vanaf dat moment, sinds september 2018, publiekelijk op het standpunt dat er in totaal 22 groeperingen waren gesteund.

De commissie is kritisch over het noemen van dit getal. Het ministerie zou daardoor namelijk "ten onrechte" de suggestie wekken dat er sprake was van een "helder en werkbaar overzicht" van alle gesteunde groeperingen. En dat was er volgens de commissie nou juist niet, want Nederland had "beperkt zicht" op de "eindgebruikers" van de steun.

Het ministerie lijkt, zo schrijft de commissie, "in de haast die geboden was bij de beantwoording van de vele Kamervragen" in het najaar van 2018, op basis van "één zo'n telling" het aantal van 22 groepen te hebben vastgesteld.

Volgens de commissie had het ministerie net zo op 19 groeperingen uit kunnen komen, of op 25. Het aantal hangt namelijk ook weer af van de manier waarop je telt. "Een koepelorganisatie kan worden geteld als één groepering, of als vijf groeperingen indien zij uit vijf sub-groeperingen bestond", zo schrijft de commissie. "Bovendien is niet van elke koepelorganisatie en fusie duidelijk of zij als geheel of slechts gedeeltelijk werden gesteund."

Het "beperkte zicht" van het ministerie op de gesteunde groepen zou volgens de commissie nog sterker gelden voor Zuid-Syrië. Als in het najaar van 2018 de vele Kamervragen over het programma binnenkomen, blijkt dat "een helder overzicht" van de specifieke groeperingen die daar gesteund zijn, ontbreekt bij het ministerie. Daarom doet men navraag bij bondgenoot Verenigd Koninkrijk, en ontvangt in september een e-mail waarin negen gesteunde groeperingen in Zuid-Syrië staan. In die maand zou volgens de commissie bovendien ook nog een andere groepering zijn opgedoken, waarvan Buitenlandse Zaken kennelijk niet eerder wist dat deze steun had gekregen.

Maar bovenstaande lezing stuit op één probleem: uit Kamerstukken blijkt namelijk dat het ministerie niet pas sinds september 2018, maar al in juli 2018 publiekelijk had vastgesteld in totaal 22 groeperingen te hebben gesteund. Vóór de publicaties van Nieuwsuur en Trouw, en vóór de vele Kamervragen. Terwijl uit het rapport dus blijkt dat het ministerie in september informatie opvroeg bij het Verenigd Koninkrijk, en een lijst met negen groepen in het Zuiden ontving. Ook dook in september dus nog een andere gesteunde groepering op. Hoe het kan dat het getal van 22 gesteunde groeperingen, waarover dus al in juli werd gecommuniceerd, onveranderd bleef, is onduidelijk.

Het roept de vraag op of de commissie de totstandkoming van het aantal gesteunde groepen wel juist heeft gereconstrueerd. In ieder geval is de commissie uitgegaan van een onjuiste chronologie.

De commissie stelt "geen aanwijzingen" te hebben dat er "andere groeperingen" zijn gesteund dan door het ministerie aan de Tweede Kamer gemeld. Maar tegelijkertijd stelt ze dus wel dat Buitenlandse Zaken "beperkt zicht" heeft op de "eindgebruikers van de steun". Ook blijkt uit het rapport dat het ministerie de AIVD vanaf 2016 buiten het programma heeft gehouden: het ministerie betrekt de Nederlandse diensten dan niet langer bij de selectie van nieuwe groepen. Het vragen van een beoordeling van de diensten zou een "vertraging" opleveren.

Dit zou blijken uit een intern overdrachtsdocument. Daarin zou volgens de commissie bovendien een tweede versoepeling ten opzichte van de oorspronkelijk overeengekomen procedure blijken. "Nieuw geselecteerde groeperingen worden vanaf begin 2016 nog wel (mondeling) besproken met de ambtelijke top van BZ, maar 'niet meer separaat of schriftelijk aan hen voorgelegd'."

Het is ook onduidelijk van welke lijsten de commissie uitging. In het rapport stelt de commissie vast dat "geen van de door Nederland gesteunde groeperingen voorkomt op (inter)nationale terroristenlijsten", waarmee zij de indruk wekt precies te weten welke groeperingen er zijn gesteund. Maar in de bijlage stellen de externe onderzoekers weer dat het "hierbij belangrijk [is] om op te merken dat we geen zekerheid hebben over de gesteunde groepen in het Zuiden".

De commissie wil niet reageren of een nadere toelichting geven op vragen over genoemde onjuistheid en de onduidelijkheden in haar rapport, en verwijst naar het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie verwijst weer terug naar de commissie.

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl