Koopkracht gemiddeld wat gestegen, maar voor bijna helft bevolking gedaald
De koopkracht van de Nederlandse bevolking is vorig jaar het minst gestegen sinds het einde van de economische crisis in 2013. De koopkracht nam toe met 0,3 procent, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat eerder bekendmaakte dat de economie vorig jaar met 2,7 procent groeide.
Bij 48 procent van de bevolking daalde de koopkracht vorig jaar, dat was in 2017 bij 46 procent.
In 2014 groeide de koopkracht met 1,9 procent en in 2016 zelfs met 3 procent. Twee jaar geleden was de koopkrachtgroei met 0,7 procent ook al bescheiden. De lage koopkrachtgroei is in lijn met verwachtingen van het Centraal Planbureau.
Lonen stegen nauwelijks
"Het is niet niks, maar daar is het zo'n beetje mee gezegd", zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het CBS. "Zeker als je ziet dat het goed ging met de economie en er banen bij zijn gekomen." Volgens Van Mulligen bleef de doorsnee koopkrachtgroei beperkt doordat de cao-lonen maar weinig stegen.
Die 0,3 procent is de doorsnee koopkrachtontwikkeling. De ene helft van de bevolking ging er dus meer dan 0,3 procent op vooruit, de andere helft juist minder.
Flinke plus werkenden, daling bij gepensioneerden
Er waren ook grote verschillen tussen groepen, constateert het CBS. Zo gingen werknemers er fors op vooruit, namelijk 1,8 procent. "Hun koopkracht stijgt niet alleen door cao-loonstijgingen. Maar ook doordat mensen bijvoorbeeld een betere baan vinden. Dat waren er enkele honderdduizenden en die trekken het cijfer voor de werkenden omhoog. Maar voor mensen die in dezelfde baan bleven was de koopkrachtstijging dus minder hoog."
Tegelijkertijd daalde de koopkracht van gepensioneerden met een half procent. "Het is altijd zo dat de koopkracht van werkenden zich beter ontwikkelt dan van gepensioneerden", zegt Van Mulligen. "Gepensioneerden ontvangen een pensioen en moeten het daarmee doen." De achteruitgang in de koopkracht van gepensioneerden kwam doordat veel pensioenfondsen vanwege te lage dekkingsgraden de pensioenen niet konden aanpassen aan prijsstijgingen.
"We rekenen erop dat het kabinet ziet dat dit niet kan", zegt Manon van der Kaa, directeur van seniorenbond KBO-PCOB, in het NOS Radio 1 Journaal. Het gaat volgens haar niet alleen om slechte cijfers van het afgelopen jaar. "Al tien jaar daalt de koopkracht van ouderen. Sommige groepen zijn in die tijd 12 procent achteruitgegaan. Dat scheelt soms wel honderden euro's per maand. Er moet nu echt wat gebeuren."
De koopkrachtstijging van 0,3 procent betekent dat een doorsnee huishouden met een netto inkomen van 34.000 euro in een jaar 105 euro meer te besteden had.
Bij bijna de helft van de bevolking daalde de koopkracht juist en bij 20 procent daalde hij zelfs met 6,7 procent of meer. "Zulke uitschieters zijn er vooral doordat mensen van inkomenspositie wisselen", zegt Van Mulligen. "Ze gaan met pensioen, gaan minder uren werken of verliezen hun baan."
Daar staat tegenover dat de koopkracht bij 20 procent van de bevolking met 10,8 procent of meer steeg. Bijvoorbeeld doordat mensen een nieuwe baan kregen met een hoger loon of meer uren gingen werken.
Dynamische en statische koopkracht
Het CBS heeft de zogenoemde dynamische koopkracht berekend. Een ander instituut, het Centraal Planbureau (CPB), berekent ook koopkrachtcijfers. Maar daarbij gaat het om de statische koopkracht.
Het CPB voorspelt en berekent alleen de koopkrachtverandering van huishoudens door de invloeden van buiten. Dat zijn de ontwikkeling van de cao-lonen, de inflatie en het overheidsbeleid. Het CPB gaat er daarbij van uit dat de persoonlijke situatie van mensen ongewijzigd blijft.
Het CBS berekent ook wat er daadwerkelijk gebeurt met de koopkracht door veranderingen in de persoonlijke situatie van mensen mee te nemen. Ze krijgen bijvoorbeeld een nieuwe baan met een hoger loon, gaan samenwonen of juist scheiden of gaan met pensioen. Dit heet de dynamische koopkracht.
De koopkrachtcijfers van het CPB en het CBS kunnen dus wat van elkaar verschillen. En voor 2018 is dat ook zo. Want het CBS komt dus op een dynamische koopkrachtstijging van 0,3 procent. En het CPB komt op net ietsje minder: 0,2 procent.
Het CPB heeft dat cijfer voor 2018 in de loop der tijd teruggeschroefd. Tijdens Prinsjesdag 2017 voorspelde het CPB nog een stijging van 0,6 procent. Maar doordat bijvoorbeeld de lonen en inflatie zich toch anders ontwikkelden, werd dat minder. Voor zowel 2019 als 2020 verwacht het CPB nu een koopkrachtstijging van 1,2 procent.