Onderzoeksjournalistiek is de laatste tijd een soort toverwoord. Minister Slob van Onderwijs en Media wil onderzoeksjournalistiek zelfs in de wet verankeren. In zijn recente mediabrief wijst hij op de gevaren van "kwaadwillenden die gebruik maken van manipulatie, desinformatie en nepnieuws". En hij besluit: "Diepgravende journalistiek is als tegenmacht in onze democratische rechtsstaat onmisbaar".
Het verhaal dat Ghassan en ik maakten over het Nederlandse steunprogramma in Syrië wordt 'onderzoeksjournalistiek' genoemd. We deden maandenlang onderzoek en we onthulden een staatsgeheim programma waarmee de Nederlandse regering gewapende rebellen in Syrië had ondersteund.
Vandaag ontvangen we de Anne Vondelingprijs voor ons onderzoek. Maar, dat is geen prijs voor onderzoeksjournalistiek. Het is een politieke prijs, een prijs uit Den Haag. Een prijs voor heldere politieke journalistiek. De prijs is vernoemd naar de markante politicus Anne Vondeling, die lijsttrekker was, Kamerlid, minister, en Kamervoorzitter. De prijs werd in het verleden vaak uitgereikt aan leden van de parlementaire pers.
En daarmee begeven wij ons, als onderzoeksjournalisten in Den Haag, op interessant terrein. Want de kritiek die je steeds vaker hoort is dat onderzoeksjournalistiek en de grote onthullende primeurs nooit komen van de Haagse parlementaire pers. Onderzoeksjournalistiek komt altijd van buiten, zo wordt er gezegd. Van journalisten die op redacties in Hilversum werken, in Amsterdam of Rotterdam.
Wie maakte het verhaal over de bonnetjesaffaire van Fred Teeven? Journalist Bas Haan, die in Hilversum werkt, en niet eens een eigen toegangspas heeft voor de Tweede Kamer. En wie onthulde het gesjoemel van VVD-partijvoorzitter Henry Keizer? Kim van Keeken en Eric Smit, ook al journalisten zonder zo'n Kamerpas, en ook al geen onderdeel van de Haagse pers.
En nu stelen wij onderzoeksjournalisten ook nog eens deze Haagse prijs!
Het volgen van het politieke spel is een nuttige journalistieke taak.
De politieke journalisten in Den Haag zijn niet in staat tot echte primeurs, zo klinkt het vaak. Die zitten zo dicht op hun onderwerp dat ze er veel te hecht verweven mee zijn geraakt. Haagse journalisten, Kamerleden en voorlichters drinken samen biertjes in Nieuwspoort. Ze komen op elkaars verjaardagen. De Haagse journalisten krijgen off the record nieuwtjes toegespeeld die eigenlijk niets anders zijn dan versluierde reclame voor partij X of lijsttrekker Y. De journalist brengt dat zogenaamde nieuwtje dan naar buiten, voorzien van een gespeeld kritisch laagje.
Haagse journalisten zouden überhaupt niet geïnteresseerd zijn in de inhoud van het politieke beleid, ze volgen alleen het spel. De relletjes, de campagnes, de conflicten. Het zijn eigenlijk een soort sportjournalisten. Hijgerige, kritiekloze fans die voornamelijk bezig zijn met wie er wint en wie er verliest.
Haagse journalisten zouden niet alleen zelf verzuimen om kritisch onderzoek te doen. Ze hebben ook geen zin om de primeurs van hun collega's uit Hilversum te ondersteunen, zo klinkt het. En dat is een probleem. Want elk onderzoeksjournalistiek verhaal heeft een politieke component. Onthullingen gaan nooit over natuurverschijnselen, maar over bewuste keuzes, over verantwoordelijkheid, over de vraag of iets anders had kunnen of moeten gaan. En dat betekent dat elk onderzoeksverhaal toch op een bepaald moment in Den Haag belandt.
En dan is de Hilversumse onderzoeksjournalist afhankelijk van zijn Haagse collega's. Want alleen journalisten in Den Haag hebben een Kamerpas, hebben alle contacten, en daarmee toegang tot de politiek. Zij zijn het, die de juiste kritische vragen aan de verantwoordelijke ministers moeten stellen over het verhaal van de onderzoeksjournalist. Maar daar heeft dat Haagse journaille vaak helemaal niet zoveel zin in, zo hoor je veel. Die roepen dan: "Ach, die journalisten uit Hilversum begrijpen helemaal niet hoe het hier werkt! Komen ze weer met kritiek op een minister? Wat een onzin. Hij doet gewoon zijn werk. Wij hebben dit nieuws zelf bovendien allang gebracht, een jaar geleden."
Over deze kritiek op de Haagse pers wil ik graag iets zeggen. Want voordat ik onderzoeksjournalistiek ging doen was ik zelf drie jaar een Haagse journalist. Dat moest van Joost Oranje, mijn hoofdredacteur, overigens ook een oud winnaar van de Anne Vondelingprijs. Hij vond dat ik het hier eerst moest leren kennen voordat ik beginnen kon aan het geroemde ambachtelijke onderzoekswerk. Om te zien hoe de macht werkt. Ik heb hier drie jaar lang gewerkt als verslaggever.
Ten eerste wil ik iets zeggen over al die vooroordelen die er bestaan over de Haagse pers. Die zijn allemaal grotendeels waar. Ja, ik kan niet anders zeggen.
Maar is dat de reden dat er geen primeurs uit Den Haag komen? En hoe zit het eigenlijk met de journalisten in Hilversum of Amsterdam?
Journalisten buiten Den Haag laven zich soms wel al te gemakkelijk aan de smalende kritiek over hun Haagse collega's. Niet alle Haagse journalisten zijn kritiekloze volgers van de macht. Er zitten een hoop ontzettend goede bij. Ik noem bijvoorbeeld Irene de Kruif en Marno de Boer. Daar kan Hilversum nog wat van leren.
En het volgen van het politieke spel, dat je ook gewoon politieke verslaggeving kan noemen, is een nuttige journalistieke taak. Het politieke spel, de relletjes en de campagne, kunnen belangrijke politieke consequenties hebben. Persoonlijke conflicten zijn vaak de oorzaak achter een politieke crisis of val van een bewindspersoon, terwijl goede relaties een coalitie juist bijeen kunnen houden, hoe groot een inhoudelijk probleem ook is.
Je zou wel kunnen zeggen dat de verhouding is doorgeslagen en het in Den Haag te vaak gaat om het spel en te weinig om het inhoudelijke beleid op de departementen. Maar goed, om beleid werkelijk te doorgronden is tijd nodig. En zo groot zijn die Haagse redacties niet. En welke andere deelredactie - neem die van binnenland, economie of buitenland - doet nou eigenlijk naast de dagelijkse nieuwsgaring diepgravend onderzoek naar de achterliggende oorzaken of consequenties daarvan? Of komt met grote, onthullende primeurs op haar terrein?
Het gebrek aan een kritische journalistieke houding is helemaal niet typisch Haags.
Onderzoeksjournalistiek gaat natuurlijk om tijd. En of er tijd wordt vrijgemaakt voor onderzoek is een keuze van de hoofdredactie. Wil je het snelle nieuws van de dag en de week, of geef je een paar journalisten de vrije hand, om maanden ergens in te duiken, met het risico dat er misschien wel helemaal niets spannends uitrolt? Joost Oranje, hoofdredacteur van Nieuwsuur, investeert in onderzoeksjournalistiek. Hij kiest er bewust voor om een aantal mensen die tijd te geven. En daar zijn de afgelopen tijd verschillende primeurs uit voortgekomen. Neem het bonnetje van Teeven, de UWV-crisis, de WODC-affaire.
Maar alleen met tijd kom je er niet. Het gaat in de eerste plaats om een houding. En die houding is eigenlijk voor de hele journalistiek van belang, voor elke deelredactie, voor elke nieuwsdienst, voor elke onderzoeker, in welke stad in de wereld dan ook. Ik heb het over een houding van het altijd kritisch kijken naar alles wat je tegenkomt, en met name naar de macht.
En je kan zeggen dat díe houding nou juist ontbreekt in Den Haag. Daar zijn journalisten bij uitstek geneigd de machthebbers, hun Nieuwspoortvrienden, te volgen. Maar dat is onjuist. Het gebrek aan een kritische journalistieke houding is helemaal niet typisch Haags. Je ziet het overal. En ik wil dat graag illustreren aan de hand van de journalistieke reacties op onze publicaties.
Toen wij in september vorig jaar publiceerden, was de Haagse NOS-redactie een fantastische steun. Dominique van der Heyde, Pim van Galen, Arjan Noorlander en Ron Fresen, ze waren geïnteresseerd, inhoudelijk op de hoogte en stonden klaar met scherpe vragen voor minister Blok. Het hielp natuurlijk ook dat ik de Haagse redactie inmiddels goed ken en mijn weg hier weet te vinden. Het was een goed idee van Joost Oranje om mij eerst hier te stationeren.
Er kwam wel weerstand van ándere parlementaire journalisten. Die lieten zich influisteren door leden van het kabinet dat het allemaal enorm meeviel met dat steunprogramma. Tja, er waren groepen gesteund die mensenrechten schonden. Maar ach, vuile handen maken hoort nou eenmaal bij een oorlog. Bovendien hadden de Amerikanen en de Britten het toch ook gedaan. Een voormalig Amerikaans ambassadeur in Syrië mocht in NRC zonder enige kritische tegenvraag schieten op ons verhaal: "Op het Syrische slagveld zijn geen engelen", zei hij. En die samenwerking met Al-Qaeda? Die was incidenteel.
Je kan het de spinnende politici en voorlichters niet kwalijk nemen, die doen hun werk. Het kwalijke is wel dat journalisten die spin overnemen en opschrijven. Want je kan vuile handen willen maken, maar de Tweede Kamer was het tegenovergestelde beloofd. Het zou immers een keurig programma zijn voor gematigde rebellen dat voortdurend werd gemonitord.
Maar, de weerstand kwam niet alleen uit Den Haag. Ook de buitenlandredacteuren begonnen achter de coulissen kritiek te leveren. Zij hadden die 'gematigde' rebellen jarenlang zelf geïnterviewd en niet zelden gepresenteerd als voormannen van het geprezen verzet tegen Assad. Nu wij wezen op onderzoeken van mensenrechtenorganisaties waaruit bleek dat diezelfde 'gematigde' groeperingen zich schuldig hadden gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen, begon het jarenlang vertrouwde beeld van het gematigd verzet te kantelen. En dat betekende dat sommige journalisten het al die tijd verkeerd hadden gezien.
Ghassan was een van de weinigen die het begrip 'gematigd' steevast tussen aanhalingstekens schreef.
Want wat was dat nou eigenlijk, 'gematigd'? Waarom hadden journalisten daar eigenlijk uberhaupt ooit in geloofd? En welke journalist kwam het rebellengebied in Noord-Syrie de afgelopen tijd eigenlijk nog binnen? Dat was na midden 2013 zo goed als onmogelijk geworden. Ik citeer journalist Harald Doornbos: "Het gebied was toen zo goed als volledig in handen van extreem conservatieve, extreem-rechtse en extreem gewelddadige groepen, voornamelijk Al Qaeda en ISIS."
VN-onderzoeker Carla del Ponte schreef al vanaf 2013 dat alle strijdgroepen, inclusief de zogeheten 'gematigden', zich schuldig maakten aan oorlogsmisdaden. Toch bleven westerse journalisten de term 'gematigde rebellen' jarenlang gebruiken, alsof het werkelijk iets van betekenis was. Zoiets gaat meestal niet bewust, het gaat sluipenderwijs. Maar het toont wel aan dat je als journalist zó bij de pinken moet blijven en jezelf telkens weer de tegenvraag moet stellen. Wat zegt deze term? Wie heeft hem bedacht?
Ghassan, buitenlandredacteur bij Trouw, had zich die tegenvragen al die tijd wel gesteld, en zich over de term verwonderd. Hij was een van de weinige journalisten die het begrip 'gematigd' steevast tussen aanhalingstekens schreef. Ik had me er zelf niet zo mee bezig gehouden, moet ik toegeven. Maar toen we samen onderzoek deden naar de steun van de Nederlandse regering, die begon in 2015 en bedoeld was voor de zogeheten 'gematigde' rebellen, stelden we samen de vraag aan het kabinet: wat was dat nou eigenlijk, gematigd? En hoe bepaal je wie dat is?
Er bleek geen antwoord op te bestaan.
En toen we verder speurden, bleek dat Nederland rebellen had gesteund die mensenrechten schonden. Ze vuurden blinde mortieren af op Koerdische woonwijken. Ze runden shariarechtbanken waar de doodstraf stond op afvalligheid. Ze zetten kindsoldaten in. Maakten zich schuldig aan verkrachting, plundering, ontvoering, marteling en standrechtelijke executies. Ze waren betrokken bij de zuivering op Koerdische burgers in de regio Afrin. Maar ach, in het licht van IS is iedereen natuurlijk gematigd.
De kritiek op onze publicaties kwam ook via zogenaamde 'experts'. Deze 'experts' wilden namelijk ook graag iets zeggen over het steunprogramma; sommigen van hen deden dat op uitnodiging van politieke partijen in de Tweede Kamer. Een van de genodigden, Charles Lister, werd in de media als onafhankelijk Syrië-kenner gepresenteerd. Er werd niet verteld dat hij al jarenlang lobbyt voor het bewapenen van juist de 'gematigde' rebellen, en daarover ook de Amerikanen adviseerde.
De experts brachten een discussie op gang die de focus van ons onderzoek afleidde. Ze verzetten zich ertegen dat één van de door Nederland gesteunde groeperingen door het Openbaar Ministerie als 'terroristisch' was bestempeld. Daar waren deze experts het niet mee eens. De groep in kwestie was misschien geen lieverdje, maar streefde geen kalifaat na en was dus niet terroristisch. Met dit argument in handen begonnen ze ons onderzoek aan te vallen. Wij hadden zelf nooit een stempel geplakt op welke groep dan ook - we legden slechts bloot dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een groep gematigd vond en ondersteunde, en het OM diezelfde groep als terroristisch zag. Toch een opmerkelijke discrepantie zou je zeggen. Maar voor de experts was dit ene discussiepunt een ingang waarmee ze vervolgens de door ons gebrachte feiten vervuilden met allerlei ongefundeerde en aantoonbaar onjuiste beweringen.
Opinieredacties zagen daar wel iets in. NRC en Parool publiceerden die ongefundeerde en aantoonbaar onjuiste beweringen dan ook gewoon op hun opiniepagina's. Wij moesten daar dan weer op reageren, en dat hield ons af van ons inhoudelijke onderzoekswerk. Zo werken dit soort dingen natuurlijk en opiniepagina's moeten vol, maar eigenlijk ben je dan als journalisten onderling telkens bezig met lucht verplaatsen. En ik weet niet hoe vaak we zijn opgebeld door ik weet niet hoeveel radioprogramma's die ons graag met een van de 'experts' in discussie wilde laten gaan. Die experts hadden namelijk getwitterd, en dus was er 'ophef'. Inhoudelijk begreep de dienstdoende redacteur er weinig van, die had NOOIT onze artikelen gelezen. Maar het ging gewoon om een leuk radiodebat.
Alsof je in discussie moet gaan over de vraag wat 1+1 is. Jij zegt misschien wel dat het 2 is, maar op twitter is nu een expert die zegt dat het eigenlijk 79,3 is. En heel leuk hoor al die feiten van jullie, maar het is toch ook interessant om eens naar dat getal 79,3 te kijken. Is dat niet ook een optie?
Gedenk hierbij nog even het citaat uit de mediabrief van minister Slob, over het gevaar van manipulatie, desinformatie en nepnieuws. Overigens vraag ik me af hoe wenselijk het is dat een overheid zich gaat bemoeien met wat nepnieuws- en wat écht nieuws is maar dat terzijde.
De neiging om geforceerd te proberen de macht te begrijpen ook als daar geen enkele aanleiding toe is, is wijdverspreider dan je denkt.
Journalisten van weer andere deelredacties en van verschillende media reageerden op onze publicaties door op merkwaardige wijze te zoeken naar verklaringen die de Nederlandse regering konden absolveren van enige schuld. "Assad was toch een klootzak die zijn bevolking uitmoordde? We moesten toch iets tegen hem doen?", hoorde je dan. Aan dat 'we' hoorde je eigenlijk al genoeg - het is de perfecte illustratie van de wijze waarop journalisten zich identificeren met de Nederlandse regering. 'We' moesten toch iets doen.
En dan legden we uit dat Nederland allerlei beloften had gedaan aan de Tweede Kamer, bijvoorbeeld dat de de hulp zou worden stopgezet bij signalen van mensenrechtenschendingen. En dat de regering dat soort signalen had ontvangen, maar had genegeerd. Dat Nederland zelfs hulp begon te leveren aan een groepering nadat uitvoerig was beschreven dat de groep misdaden pleegde. En dan luisterde men aandachtig en besloot: "Nou oké, maar dan was het dus gewoon naïef. We wilden zeker weer meedoen met de Amerikanen, en we raakten natuurlijk verstrikt in die chaos. Dit kon in ieder geval nooit de bedoeling zijn geweest."
Tja, dachten Ghassan en ik dan. Waarom zou het eigenlijk naïef zijn? De regering werd regelmatig tot in detail op de hoogte gebracht van de situatie in Syrië, de gedragingen van de groeperingen en van het verloop van het programma. Bovendien had Nederland een eigen selectiesysteem - Nederlandse ambtenaren selecteerden en spraken eigenstandig met de rebellen. Nederland volgde dus helemaal niet alleen de Amerikanen.
En natuurlijk - het had goed bedoeld kunnen zijn. Maar waarom zouden we dat eigenlijk per se moeten concluderen? Wij hadden geen aanwijzingen voor goede bedoelingen. Ook geen aanwijzingen voor kwade bedoelingen. Maar de regering wist wat ze deed, en de consequenties waren dus voor haar rekening.
Ik wil maar zeggen dat de neiging om de macht te volgen, zelfs geforceerd proberen de macht te begrijpen ook als daar geen enkele aanleiding toe is, wijdverspreider is dan je denkt en veel verder reikt dan het Haagse journaille.
Onderzoeksjournalistiek is van groot belang want graaft dieper en kan dus meer blootleggen. Dat geldt ook voor staatsgeheime programma's die jarenlang buiten de controle van het parlement zijn gehouden. De hoofdredacteur die dáár de tijd voor durft te geven plukt er de vruchten van.
Maar in de kern gaat het niet alleen om dit soort onderzoek, maar om de gehele journalistiek, en dan dus om de journalistieke houding.
Een houding die niet meedenkt of meebuigt met de macht.
Een houding die primeurs van collega-journalisten in principe serieus neemt in plaats van ongelezen terzijde te schuiven.
Een houding die juist PR-berichten van ministeries wél terzijde durft te schuiven.
Een houding die ervoor waakt om feiten te vervuilen met meningen.
Laat die houding overal welig tieren, in Den Haag en Hilversum en omstreken, en dán krijg je goede journalistiek.
En daar hebben we minister Slob eigenlijk helemaal niet voor nodig.