Meer broedvogels in moeras en zoetwater, minder boerenlandvogels
De populaties van vogelsoorten die in Nederland broeden zijn tussen 1990 en 2023 gemiddeld met ongeveer een kwart gegroeid. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS en Sovon, het kenniscentrum over Nederlandse vogels. Er kwamen vooral vogels bij in moeras- en zoetwatergebieden, terwijl vogels op het boerenland juist met minder zijn dan in 1990.
Van de 185 broedvogelsoorten in Nederland zijn er 92 in aantal toegenomen en 83 afgenomen. Negen soorten bleven stabiel en bij één soort is het onduidelijk of er een toe- of afname is.
De populaties van de 59 vogelsoorten in moeras- en zoetwatergebieden zijn gemiddeld bijna verdrievoudigd. Er zijn vooral meer grote zilverreigers, brandganzen en Cetti's zangers. Dit zijn relatief nieuwe soorten in Nederland.
Ook de 27 soorten broedvogels in het bos zijn gegroeid, gemiddeld met 11 procent. Zo zijn er meer appelvinken, vuurgoudhanen en raven. Wel zijn er ook vogels die het minder goed doen, zoals de sperwer en fluiter.
Bij de broedvogels in de duinen en op de heide namen de populaties flink af, gemiddeld met bijna 40 procent. Het paapje, de grauwe klauwier en de kleine barmsijs zijn vrijwel verdwenen uit de duinen. Vooral voor 2010 was er een sterke daling onder de duinvogels doordat open duinen dichtgroeiden met grassen, bomen en struiken.
Ook de boerenlandvogels zijn met een stuk minder dan in 1990, ondanks de inzet op agrarisch natuurbeheer. Bij deze groep is de afname met 45 procent het grootst. Van de 27 soorten was bij 21 soorten een daling, zoals bij de grutto, kievit en scholekster. De grauwe gors en kemphaan waren in 1990 al zeldzaam, maar zijn nu zo goed als verdwenen. Daarentegen zijn de putter en roodborsttapuit gegroeid.
Vogels in de stad nemen sinds 2007 in aantal af. Bij deze 83 soorten zijn het opnieuw de soorten in het water en het moeras die wel zijn gegroeid. Er zijn bijvoorbeeld meer krakeenden.