Onderzoeksrapport: regering nam grote risico's met steun aan Syrische oppositie
De regering heeft grote risico's met een steunprogramma aan Syrische strijdgroepen genomen. Dat schrijft een commissie onder leiding van generaal-majoor buiten dienst Cammaert.
De commissie zegt dat het ministerie van Buitenlandse Zaken "als het ware boven het eigen gewicht heeft gebokst." Het NLA-programma (non lethal assistance) had tot doel om gematigde groeperingen te steunen in Syrië, bijvoorbeeld met nachtkijkers, maar het is onduidelijk waar de hulp is terechtgekomen en hoeveel groeperingen er zijn gesteund.
Er zijn volgens de commissie geen aanwijzingen gevonden dat groeperingen zijn gesteund die op internationale terroristenlijsten staan, al kan dat ook niet helemaal worden uitgesloten. De commissie heeft niet onderzocht of de gesteunde groeperingen door het Openbaar Ministerie worden aangemerkt als terroristisch. "Het OM doet geen algemene uitspraken over de aard van groeperingen, los van de omstandigheden in een specifieke individuele zaak."
Het vorige kabinet kondigde het onafhankelijk onderzoek begin vorig jaar aan, nadat de Tweede Kamer daarop had aangedrongen naar aanleiding van publicaties van Nieuwsuur en Trouw. Die media berichtten er in 2018 voor het eerst over.
Weinig zicht
Volgens de commissie had Buitenlandse Zaken onvoldoende zicht om te bepalen of de gesteunde groeperingen gematigd waren, een van de voorwaarden die van tevoren was gesteld. De commissie constateert dat de voorwaarden van het ministerie de indruk wekten van controle, maar in werkelijkheid niet geschikt zijn om de risico's van het programma te beheersen.
Volgens Cammaert waren de criteria weinig realistisch en moeilijk toepasbaar. "In zo'n omgeving als een burgeroorlog in Syrië kun je niet uitsluiten dat die groeperingen voortdurend van samenstelling wijzigden. Geen enkele groepering daar heeft schone handen."
Bovendien constateert de commissie dat Nederland geen zelfstandige informatiepositie had in Syrië en de kwaliteit van informatie van bijvoorbeeld bondgenoten niet zelfstandig kon beoordelen.
We moeten met zijn allen bedenken dat je niet naar club Méditerannéé gaat, maar naar een heel gevaarlijk oorlogsgebied.
In het rapport staat ook dat het Nederlandse NLA-programma volgens het internationaal recht strijdig is met het non-interventiebeginsel, het principe dat een staat verbiedt eigenmachtig in te grijpen in de binnenlandse aangelegenheden van een andere staat. "Sommige onderdelen van de steun overschrijden op beperkte schaal de ondergrens van het geweldsverbod."
Ook over de informatievoorziening aan de Kamer is de commissie kritisch. De conclusie is dat die "het beeld oproept van een illusie van controle". Volgens de commissie had de Tweede Kamer daardoor "een weinig expliciet en realistisch beeld van de mogelijkheden en de risico's van het NLA-programma".
Cammaert vindt dat Nederland moet nagaan welke rol het bij dit type programma's wil spelen.
Volgens hem moet de politiek van tevoren beter uitleggen wat de risico's zijn van interventie in een conflict als in Syrië: "Iedereen moet er heel goed van overtuigd zijn dat we proberen de risico's te beheersen en dat we die nooit helemaal kunnen uitsluiten. We moeten met zijn allen bedenken dat je niet naar club Méditerannéé gaat, maar naar een heel gevaarlijk oorlogsgebied."
Hoekstra: uitzonderlijke situatie
Minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken benadrukt in een reactie dat er in de tijd van het NLA-programma sprake was van een "uitzonderlijke en destabiliserende situatie in Syrië" en dat er binnen de Nederlandse politiek een breed gedeelde wens was om het verzet tegen het regime van president Assad te steunen.
Hij noemt het onderzoek van Cammaert van groot belang voor het democratisch debat over het buitenlands beleid van Nederland. Binnenkort komt het kabinet met een uitgebreide reactie op het rapport.