Stedelijk Museum hoeft schilderij Kandinski niet terug te geven aan erfgenamen
Het schilderij Bild mit Häusern van Vasili Kandinski mag in het Stedelijk Museum blijven hangen. De gemeente Amsterdam, dat de eigenaar is van het kunstwerk, hoeft het niet terug te geven aan de erfgenamen van Robert Lewenstein. Zij stellen dat Lewenstein het schilderij in 1940 onder druk van de nazi's heeft verkocht. De rechtbank concludeert dat een eerdere beslissing van de Restitutiecommissie geen ernstige gebreken vertoont.
In 2018 besloot de Restitutiecommissie dat het museum het schilderij mag houden. De rechtbank heeft het onderzoek of de Kandinski als roofkunst geclassificeerd kan worden niet overgedaan, maar slechts gekeken of de commissie op een juiste manier tot haar conclusie gekomen is. De erfgenamen waren zelf van tevoren met de gemeente overeengekomen om het advies van de commissie, dat bindend is, te accepteren, motiveert de rechtbank de beslissing.
Op de zitting voerden de erfgenamen ook aan dat de commissie partijdig was en dat er sprake was van belangenverstrengeling. Vier van de zeven leden van de commissie zijn op een of andere manier verbonden aan het Stedelijk Museum, bijvoorbeeld omdat ze lid zijn van de business club of werken bij een sponsor van het museum. Als er echt sprake was geweest van belangenverstrengeling, hadden de erfgenamen eerder aan de bel moeten trekken en niet moeten wachten tot een uitspraak van de commissie, vindt de rechter.
Marcherende nazi's
De erfgenamen van Lewenstein stapten in 2012 naar de gemeente Amsterdam om het schilderij terug te vragen. Samen kwamen ze overeen dat de Restitutiecommissie zich over de zaak moest buigen. Die deed vier jaar onderzoek.
De aankoop in 1940 voor 160 gulden kwam volgens de erfgenamen onder dwang tot stand. Ze wezen er bij de rechtbank op dat de financiële situatie van Robert Lewenstein dermate goed was, dat verkoop van het schilderij niet nodig was. "De nazi's marcheerden langs hun kantoor op de Dam. De veiling van kunstvoorwerpen van de familie Lewenstein als vrijwillig bestempelen, is als bizar te kwalificeren", zei advocaat Simon van der Sluijs van de erfgenamen.
Geen emotionele binding
De Restitutiecommissie was het daar niet mee eens. Volgens hen handelde de gemeente "te goeder trouw". En de onderzoekers concludeerden dat Lewenstein al voor de inval van de Duitsers in de problemen was gekomen. De verkoop moet "zijn veroorzaakt door de verslechterde financiële omstandigheden", aldus de commissie.
Verder oordeelde de commissie dat het Stedelijk Museum er meer belang bij heeft om het werk te houden. De commissie stelde dat het schilderij "een belangrijke kunsthistorische waarde heeft en een essentiële schakel vormt in het beperkte overzicht van het werk van Kandinski binnen de collectie van het museum". Van de erfgenamen is niet aangetoond dat zij "emotionele of andere intense binding" hebben met het werk, vond de commissie.
Principieel onjuist
De rechter vindt dat de commissie die belangen terecht heeft meegewogen. Maar in het licht van een recente evaluatie van het werk van de Restitutiecommissie is die uitspraak wel opvallend.
Vorige week werd een rapport aangeboden aan minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waar de commissie onder valt. In dat evaluatierapport staat dat het "principieel onjuist" is om de belangen van musea mee te wegen bij de overweging om veronderstelde roofkunst terug te geven of niet.
De evaluatiecommissie stond onder leiding van Jacob Kohnstamm. Hij noemde het beleid op basis waarvan de Restitutiecommissie beslissingen neemt "buitengewoon ondoorzichtig". "Het bestaat uit vijftien nota's, brieven van ministers en staatssecretarissen. Totaal onduidelijk voor iemand die wil weten of een claim kans maakt." Het is volgens Kohnstamm aan de minister of de aanbevelingen van de evaluatiecommissie ook op al afgeronde zaken moeten worden toegepast.