"Het zijn een beetje de Oscars van de game-industrie", zegt Rami Ismail, pas 29 jaar. Vanavond krijgt hij in San Francisco de Ambassador Award. Omdat hij al jaren de hele wereld overvliegt om mensen in ontwikkelingslanden te helpen bij het maken van games.
Rami is een succesvolle gameontwikkelaar, een van de twee oprichters van studio Vlambeer. In 2013 scoorde die studio een dikke hit met Ridiculous Fishing, een game die Apple's Game of the Year Award won. "Toen hadden we geld", vertelt Rami. "En daarmee vlieg ik nu naar plekken waar games maken niet vanzelfsprekend is, zoals Brazilië, Jordanië of Uruguay."
Rami is half-Nederlands, half-Egyptisch. "Als ik een schietspel deed, speelde ik de westerling en schoot ik op de Arabier. Dan krijg je toch het gevoel dat het medium wat mist. En games zijn universeel, juist de perfecte plek om toenadering te zoeken."
In de video hieronder vertelt Rami onder meer over een oorlogsgame uit Polen, waarin je niet moet schieten maar moet overleven.
Rami is zelden in Nederland, afspraken voor interviews moet je een maand van tevoren maken. Hij spreekt overal op conferenties en vliegt een paar keer per jaar naar de studio's die hij ondersteunt. Iedere keer als hij daar terugkomt, is hij verrast door hun vooruitgang.
"Ik werk voor een groep mensen die bijna onzichtbaar is in de game-industrie", zegt Rami. "De mensen buiten Europa, Amerika en Japan, het land van Sony en Nintendo. Mensen daar maken games die wij niet kunnen maken, omdat ze een andere cultuur hebben, een andere geschiedenis. Daar zitten de nieuwe ideeën. Dus ook de nieuwe spelvormen en karakters."
"Overal waar ik kom, zie ik hoop. Ik ben in gebieden geweest waar het absoluut niet veilig was, burgeroorlog. Waar ik ook naartoe ga, staan kinderen te spelen, al is het een balletje trappen. En ze spelen games om even de problemen te vergeten, de held te kunnen zijn. En dat zorgt voor mij elke keer weer voor een glimlach."
Ik heb vaker in The New York Times gestaan dan in Nederlandse kranten.
Rami vindt dat de Nederlandse game-industrie in de underdog-positie zit. "Nederland heeft qua kunst en design voor mij altijd gestaan voor progressief denken, dingen durven, een beetje recalcitrant. Qua games is dat nu ook zo: we maken dingen die nergens anders gemaakt kunnen worden."
Maar we omarmen de gamecultuur nog niet, zegt Rami. "Ik heb vaker in The New York Times gestaan dan in Nederlandse kranten. Als een Nederlands bandje een hit heeft in Duitsland, komen ze aan tafel bij de grote talkshows. Maar als je als Nederlandse studio Game of the Year wint, mag je even 30 seconden aanschuiven. Dat maakt me verdrietig."
Rami organiseert elk jaar op de GDC een panel. "Dan selecteer ik zes mensen uit gebieden waarbij mensen niet meteen aan games denken: Zuid-Amerika, Afrika, het Midden-Oosten, Oost-Europa en Azië. Die vliegen we op onze kosten naar San Francisco. Dat panel is heel belangrijk voor mij. Die mensen die daar spreken, komen terug met een netwerk, met kennis, met kansen."
Dit jaar was lastig voor het panel. Van de zes sprekers kregen er vier geen visum. "Ik mag mensen dan mailen dat ze een kans krijgen om te komen, om een week later een mail terug te krijgen dat ze niet kunnen vanwege papierwerk. Ik heb er drie vervangen, maar nu, een week van tevoren, ben ik nog bezig met een laatste spreker regelen. Simpelweg omdat de visa's van niet-westerse landen naar het Westen zo ontzettend moeilijk zijn geworden. Dat doet ontzettend pijn."
"Het hele idee van computers, games en internet was dat die de wereld zouden verbinden. En misschien doen de kabels dat wel, maar voor mensen geldt dat niet. Toen ik een jochie was wilde ik graag games maken. Maar ik denk dat het idee dat ik anderen kan helpen bij het maken van games misschien wel belangrijker voor me is geworden."