"Ik zat vanaf vanaf 1989 in een tehuis omdat niemand me wilde. Er was een groepsleider die de meisjes probeerde te betasten, bijvoorbeeld mijn vriendinnetje. Hij had ook seks met haar, tegen haar zin. Ik heb toen gezegd dat ik daarover een briefje had geschreven en die zou geven aan een groepsleider die ik wél vertrouwde. Maar hij vond dat briefje en bedreigde me vervolgens: 'als je je mond opendoet, kom je in een gesloten inrichting en kom je er nooit meer uit'."
Danni Leona zat van haar 12e tot haar 16e in een tehuis in Limburg. Ze werd er door jeugdzorg 'gedumpt' omdat haar ouders niet in staat waren voor haar te zorgen. Ze schreef een boek over haar ervaringen. Dat boek is gebruikt in het onderzoek van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg.
De commissie presenteerde vandaag haar eindconclusies: driekwart van de kinderen die sinds 1945 in de jeugdzorg hebben gezeten, heeft daar te maken gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is er getuige van geweest. Het geweld werd gepleegd door leiders en pleegouders, maar ook door andere kinderen. Toezichthouders en de instellingen boden de kinderen te weinig bescherming.
Weglopen
Voor Leona zijn de bevindingen maar al te herkenbaar. Na de bedreiging door de groepsleider probeerde ze samen weg te lopen met haar vriendin, maar ze werden weer gepakt. "De groepsleider ging toen door met mij molesteren en bedreigen. Hij bleef dreigen met opsluiting, hij heeft alle groepsleiders ervan overtuigd dat ik niet goed snik was."
"Jeugdzorg heeft mij hierin nooit gehoord. Ze zeiden dat ik aandacht trok, dat ik jaloers was op de aandacht die mijn vriendinnetje kreeg van de groepsleider."
7 jaar seksueel misbruikt
Ook de nu 79-jarige Wil Vissers heeft haar verhaal gedaan voor de onderzoekscommissie. Ze werd in 1943 na een bombardement in Den Haag samen met haar zes broertjes en zusjes door de Kinderbescherming in een tehuis geplaatst. Hun vader was ziek en opgenomen, hun moeder was tijdens het bombardement niet thuis en werd uit de ouderlijke macht ontzet.
In het tehuis had Vissers het goed, maar in 1947 werd zij geplaatst bij een pleeggezin op het platteland in Noord-Brabant. "Dat was een hel, eerlijk gezegd. De vrouw was zo gefrustreerd, ze sloeg er op los. Dan ging ze door tot ze zelf buiten adem was. De heer des huizes bemoeide zich er nauwelijks mee. Intussen waren hun eigen kinderen de deur uit, en toen ben ik zeven jaar door hem seksueel misbruikt, van mijn 14e tot mijn 21e."
"Je kon nergens naartoe in die tijd, er was niks in dat gehucht. De voogdes van de Kinderbescherming kwam eens in de drie maanden. En die zei: 'stil nou maar, en wees vooral dankbaar'. Toen ik op de lagere school zat sprak die voogdes überhaupt niet met mij."
Toen Vissers op haar 21e op zichzelf ging wonen, is ze haar ervaringen gaan opschrijven in dagboeken. Via de Kinderbescherming probeerde ze haar moeder te vinden, maar die wilde niet meewerken, zegt Vissers. Ze vond haar moeder 'op eigen kracht' toen ze 51 was. "Het verhaal van mijn tijd in de pleegzorg heeft haar nachtelijke huilbuien gekost."
Zelf heeft Vissers na haar jeugd altijd moeite gehad om zich te binden aan anderen, vertelt ze. "Het heeft invloed gehad op mijn huwelijk. Ik heb een dochter, die vindt het fijn dat ik het kenbaar heb gemaakt, maar ik heb ook het gevoel dat ik voor haar nooit de moeder heb kunnen zijn die ik had willen zijn."
Later zocht ze hulp van een psycholoog. Toen heeft ze net als Leona een boek geschreven en is ze meer over haar ervaringen gaan praten. Ook dit boek is gebruikt bij het onderzoek over geweld in de jeugdzorg. "Ik wilde met mijn boek proberen anderen over te halen om hun verhaal te vertellen, om er niet mee te blijven zitten."