Parijs! De aantrekkingskracht van de Franse hoofdstad op hoofdpersonen in het werk van de Nederlandse schrijver Jan Siebelink is groot. Of ze nu Daniël Folmer heten (Daniël in de vallei), Winfred Hana (En joeg de vossen door het staande koren), Simeon Beets (Oponthoud) of Marc Helweg (De hof van onrust); allemaal dromen ze van een verblijf in Parijs, of genieten ze van het lustoord Parijs als ze eenmaal ‘in het land van de vrouwen’ vertoeven, zoals Siebelink in een van zijn romans schrijft.
Door redacteur Menno de Galan
In zoverre is De blauwe nacht, de laatste roman van Siebelink, geen breuk met maar een voortzetting van zijn oeuvre. Dat gezegd hebbend: niet eerder schreef Siebelink een boek dat zich grotendeels in de Franse hoofdstad afspeelt. Hoofdpersoon Simon Aardewijn, een gepensioneerde ambtenaar uit Nederland, heeft zich even buiten de stad gevestigd.
Voor zijn werkzaamheden - onderzoek naar de Franse decadente schrijver J.-K. Huysmans (1848-1907) op wie Aardewijn hoopt te promoveren - moet hij bijna dagelijks in Parijs zijn. Niet tot zijn verdriet: hij voelt zich er thuis, gaat als flaneur op in het straatrumoer.
Van wetenschappelijk onderzoek komt weinig terecht. In plaats daarvan geeft de chronisch rusteloze Aardewijn zich over aan de erotische jacht. Hij is een hedonist met dandyachtige trekken. Verzamelt vrouwen; hoe meer hoe beter. Op de verovering ervan richt zich zijn koortsachtige leven.
De 76-jarige Siebelink werkte vier jaar aan de roman, die hij beschouwt als een van de belangrijkste in zijn bijna veertigjarige schrijverschap. Na de verschijning in het voorjaar 2014 raakt hij in een existentiële crisis. Oorzaak: familie en bekenden menen dat het leven van Aardewijn opvallend veel overeenkomsten vertoont met dat van de schrijver zelf.
En aangezien Aardewijn grensverleggende, taboedoorbrekende seksuele verlangens koestert voor zijn dochter Elsa heeft de auteur wat uit te leggen.
Incest
In een interview met Nieuwsuur vertelt Siebelink vanavond openhartig over De blauwe nacht. Aan bod komen zijn liefde voor Huysmans, wiens meesterwerk À Rebours (1896) hij in de jaren zeventig vertaalde; zijn identificatie met de dandy, de flaneur, populair aan het einde van de negentiende eeuw; en de thematiek van incest.
De ‘Franse kant’ van Siebelink zal voor de meeste lezers van Knielen op een bed violen (2004; meer dan 700.000 exemplaren verkocht) als een verrassing komen. Knielen, de succesvolste Nederlandse roman sinds de eeuwwisseling, is immers een monumentaal eerbetoon aan de streng gelovige vader van de schrijver.
Het boek beschrijft een wereld die voor veel Nederlanders herkenbaar is: dorps, protestant, een middenstandsgezin dat het niet breed heeft. Het decor van De blauwe nacht is daarmee vergeleken ontregelend en chaotisch. Grootsteeds, zeer Frans, koortsachtig, decadent.
Grenzeloos
Siebelink was tot zijn pensionering docent Frans aan een gymnasium in Ede. De studie van de Franse taal was voor hem middel om zich op te werken; om zich te ontworstelen aan de armoede van zijn ouderlijk milieu.
De studie Frans vertaalde zich echter niet alleen in brood op de plank. Siebelink dompelde zich ook onder in de Franse literatuur. Het amorele universum waarmee hij daarin kennis maakte voelde als een tweede - een nieuwe - huid. Het stond haaks op zijn orthodox calvinistische jeugd. Was grenzeloos, overvloedig, verleidelijk, verdorven.
Over enkele weken komt een jubileumeditie uit van Knielen, de 54ste druk. De gelegenheid: eind januari 2015 is het tien jaar geleden dat het met de AKO literatuurprijs bekroonde boek verscheen. Later dit voorjaar wordt begonnen met de verfilming ervan.
Van De blauwe nacht zijn aanzienlijk minder exemplaren verkocht: ruim 20.000. Misschien niet vreemd, voor een boek dat zich afspeelt in een exotische omgeving en dat een taboe aankaart. Welkom in de wereld van ‘paradijsvogel’ Simon Aardewijn.
In de reportage van vanavond speelt de flaneur een belangrijke rol. In een eerdere roman beschrijft Siebelink hem als volgt:
‘Alleen hier lopen. Een man midden in de wereld. Zonder goden. Niemand keek naar hem om. Maar juist omdat ik zo ben, zal ik mijn geheime aanwezigheid onder de mensen laten voelen. Tenslotte zullen ze vervuld van mij zijn, kijken me na, wijzen me na. Mijn eenzaamheid is een subtiel middel tot samenzijn. Wie ben ik? Ik ben iemand die liever flaneert te midden van de menigte die mij zo nu en dan toevallig aanraakt dan naast een vriend die mij steeds aanstoot.’
De flaneur is onlosmakelijk verbonden met zijn stad. Met Parijs.