Nederlandse atletiek in opmars: de lange route van improviseren naar excelleren
Vannacht begint in Tokio het atletiekprogramma. De verwachtingen zijn hooggespannen rond de Nederlandse ploeg bij de Olympische Spelen. Alleen in 1928 was de Oranje-delegatie groter dan in Japan. En de mooie resultaten van de laatste jaren zorgen voor een ongekend positief sentiment.
Nederlandse atleten deden serieus mee om de medailles op de EK'en WK's. Gebeurt dat in Tokio ook? Heeft Nederland de aansluiting bij de mondiale atletiektop gevonden?
We vroegen het voormalig technisch directeur en hoofdcoach Peter Verlooy van de Atletiekunie, die de beleidsmakers en de atletiektop na slechte Spelen in Sydney (2000) en magere resultaten in Athene (2004) zo ver kreeg anders te gaan denken en het roer om te gooien: centraliseren, bouwen aan een huis van de atletiek. Topatleten, topcoaches en topfaciliteiten op één plek samenbrengen. Daar worden nu, voor een deel, de vruchten van geplukt.
Van improviseren naar excelleren
"Van improviseren naar excelleren. Ik heb die titel ooit boven een boekje gezet. Zo zou je de weg die we de afgelopen vijftien jaar met de Nederlandse atletiek hebben afgelegd kunnen omschrijven", zegt Verlooy aan de vooravond van de start van het atletiektoernooi in Tokio.
Met in de Nederlandse ploeg atleten die de afgelopen jaren internationaal flink aan de weg timmerden (Sifan Hassan, Dafne Schippers, Femke Bol, Nadine Visser, Anouk Vetter, de estafetteploegen) behoort eremetaal zeker tot de mogelijkheden.
Verlooy blijft voorzichtig. "Je kan alles perfect voor elkaar hebben als atleet en bond, maar de Spelen zijn een 'next level'. Lessen uit het verleden hebben geleerd dat we bescheiden moeten blijven. Na Ellen van Langen in 1992 kwam er alleen een medaille voor Dafne Schippers bij, maar we voeren nu een dusdanig topsportbeleid dat we wel hogere verwachtingen mogen hebben."
"Op de laatste WK's - 2013, 2015, 2017, 2019 - hebben we steeds medailles gewonnen. Dat is een structurele ontwikkeling. Dat zal dus ook een keer op olympisch niveau gaan gebeuren", is Verlooy overtuigd.
Papendal
Hij kreeg in 2005, na zijn aanstelling als technisch directeur, de bond zo ver te investeren in één centrale plek voor de top van de Nederlandse atletiek: sportcentrum Papendal. Verlooy was al in de jaren tachtig en negentig bondscoach horden en sprint, werd in 2001 hoofdcoach en vanaf 2005 de eerst verantwoordelijke voor het topsportbeleid.
"Roeien tegen de stroom in", herinnert Verlooy zich. "Ik kreeg niet direct de handen op elkaar voor het plan. Sydney 2000 was een dieptepunt voor de Nederlandse atletiek. In Athene deden we al een klein beetje mee, maar nog steeds ver van het podium af. We vroegen ons af: wat is er nou nodig om ooit een keer op dat podium bij de Spelen te staan? Hoe kom je structureel aan de top? Als je daar over nadenkt, is het antwoord eigenlijk heel simpel: fulltime atleten, fulltime coaches en een goede accommodatie die fulltime te gebruiken is."
Hoe technischer een nummer, hoe maakbaarder het succes. De werkplaats daarvoor is Papendal.
Het ei was gelegd, nu de uitvoering nog. Op Papendal, dat vooral een congrescentrum was, moest een atletiekbolwerk komen. Een verzamelplaats van het beste van het beste. "De atletiekunie verhuisde. Bij sportkoepel NOC*NSF was atletiekman Charles van Commenée aangetreden als technisch directeur. Die wilde Papendal ook ombouwen tot een echt topsportcentrum. NOC*NSF vroeg: wat heb je nodig? Dat was een indoorhal. Die kwam er, maar wel met de eis dat er atleten moesten trainen."
Smith zet eerste stap
Verlooy begon op Papendal met één atleet: Rutger Smith. Gert Damkat werd zijn fulltime-coach. "De gangbare gedachte was: je begint onderaan met talenten. Dan heb over 12 jaar misschien een topatleet. Ik ben andersom begonnen. Ik probeerde de boegbeelden van die tijd naar Papendal te halen."
"Rutger was de eerste, daarna volgde meerkampers Karin Ruckstuhl en Chiel Warners. Bram Som en Arnoud Okken zaten al in een huis voor de middenafstand en kwamen in het programma. Zo is het balletje gaan rollen. Coaches als Ronald Vetter en Honoré Hoedt kwamen erbij."
Daarna volgden de sprinters, die met de estafette op de WK in Parijs (2003) verrassend brons wonnen. En een coach als Bart Bennema, die zich ging bezighouden met talenten als Dafne Schippers, Nadine Visser, Nadine Broersen en Anouk Vetter. "Die streden in de jeugd al met de wereldtop."
Het beleid van Verlooy stond destijds haaks op hoe het er normaliter aan toeging in de Nederlandse atletiekwereld. "Atletiek in Nederland bestond uit allemaal bv's. Je wilt onze atleten, kregen we vaak te horen, maar als je overtuigd bent van je gelijk moet je je koers wel vasthouden. Als je alle kwaliteiten bij elkaar zet, ontstaat er vanzelf iets", blikt Verlooy terug op de pioniersfase van 2004 tot 2008.
Lange adem
Na zo'n opbouwfase moet er ook succes komen. "Ik moest vaak uitleggen dat het eerst om finaleplaatsen ging. Je bent je gebouw nog aan het inrichten. Het is in atletiek niet zo dat als je hard traint, je het jaar erop succes hebt. Daar is een lange adem voor nodig."
"De groep op Papendal werd groter en groter. We kregen meer atleten die aan limieten voldeden, de toernooigroepen werden groter en meer mensen haalden finales. Hoewel we op de Spelen in Londen geen medailles wonnen, hadden we wel een stuk of vier finaleplaatsen", blikt Verlooy terug op de tweede fase, tussen 2008 en 2012.
Bij de derde fase (2013 tot nu) was hij niet meer betrokken. Verlooy vertrok in 2013 als technisch directeur bij de Atletiekunie. Joop Alberda nam de positie kort als interim voor zijn rekening, vervolgens kwam Ad Roskam als technisch directeur. En de Atletiekunie haalde Van Commenée binnen als hoofdcoach. "Die combinatie Roskam (structuur en beleid) en Van Commenée (uitvoering, overzicht) bleek goud waard. Papendal groeide uit tot een (mondiaal) gewaardeerd High Performance Center", aldus Verlooy.
Er waren overigens ook projecten die geen succes hadden. Verlooy probeerde na de wereldtitel van polsstokhoogspringer Rens Blom in 2005 ook een fulltime programma voor de polsstokhoogspringers in Sittard op te zetten. Blom woonde en trainde daar en de hal op Papendal was destijds niet hoog genoeg. "Het is me niet gelukt daar polsstokhoogspringers naartoe te krijgen. Het programma bloedde dood."
In atletiek is, volgens Verlooy, in sommige disciplines, succes maakbaar. "Hoe technischer een nummer, hoe maakbaarder het succes. Werpen en meerkamp zijn voorbeelden van gecompliceerde nummers, waarbij je met ijver, vlijt en innovatie ver kan komen. Meerkamp en werpen zijn trainingssporten. Dan kun je iets goed in elkaar sleutelen. De werkplaats daarvoor is Papendal. Heb je bepaalde kennis niet, dan moet je die ergens anders weghalen."
Papendal niet heilig, soort dienstencentrum
Verlooy wil ervoor waken dat de internationale opmars van de Nederlandse atleten volledig aan de opzet van Papendal wordt toegeschreven. "Ook als je ergens anders traint, is succes goed mogelijk. Kijk naar de loopsters Sifan Hassan, Susan Crumins en discuswerpster Jorinde van Klinken. Ze zijn goede atleten geworden of aan het worden."
"Van Klinken was hier al een groot talent en zit inmiddels in Amerika, waar ze grote stappen maakt. Papendal ontpopt zich steeds meer tot het thuis voor de Nederlandse atleten. Als Hassan in Europa is, komt ze naar Papendal. Hetzelfde geldt voor Van Klinken. Iedereen haalt tegenwoordig zijn dingetje uit Papendal. Het is een soort bibliotheek, een dienstencentrum voor de atletiek."
En als het toch onverhoopt misgaat in Tokio? Verlooy: "De Olympische Spelen zijn een sollicitatiegesprek met de wereldtop. Atletiek wordt voor Nederland geen medaillemachine op de Spelen, maar je moet je ambities nooit begraven. Als je de lat niet hoog legt, realiseer je nooit succes."