Toen de Oost-Europese landen toetraden tot de Europese Unie leken de voordelen eindeloos: iedereen zou profiteren van het vrije verkeer van goederen en personen. Maar er is ook een andere kant, die Europa-correspondent Saskia Dekkers uiteenzet in de serie 'De keerzijde van open grenzen'.
Bekijk hieronder de drie delen terug:
Deel 1: Letland
De toetreding tot de EU in 2004 bood de Letten de vrijheid om te gaan werken waar ze wilden. De economische crisis die het Baltische staatje vanaf 2008 hard raakte, gaf ze daarbij een reden om te vertrekken.
Nu is Letland een van de snelst krimpende landen van Europa. Begin jaren 90 waren er nog 2,6 miljoen inwoners, nu zijn daar nog maar 1,9 miljoen van over. Het land vergrijst zo hard dat veel scholen moeten worden omgebouwd tot bejaardenhuizen.
Deel 2: Polen
Vanaf 2004, toen hun land lid werd van de Europese Unie, vertrokken Polen massaal naar het rijkere West-Europa. Dat had economische consequenties voor Polen, maar het verandert ook het politieke klimaat in het land.
De Poolse regering voert al jaren een conservatief beleid en krijgt daarbij warme steun van de Rooms-Katholieke kerk. Voor progressieve Polen een reden om hun land te (willen) verlaten, voor anderen juist een reden om terug te keren.
Deel 3: het Verenigd Koninkrijk
In 2004, meteen na hun toetreding tot de Europese Unie, gaf toenmalig premier Tony Blair alle Midden- en Oost-Europese burgers toegang tot de Britse arbeidsmarkt. Inmiddels wonen er zo'n 1 miljoen Polen in Groot-Brittannië.
Volgens twee Britse hoogleraren was immigratie de factor die bij de Britten de doorslag gaf om in 2016 voor een vertrek uit de Europese Unie te stemmen. "Uit elke analyse blijkt dat de mensen stemden met immigratie in gedachten."