Kennis Nederlandse scholieren over democratie blijft achter, zien onderzoekers
Nederlandse jongeren weten minder over democratie en burgerschap dan in vergelijkbare landen in Europa. Dat is een van de conclusies uit een internationaal onderzoek. De scholieren scoren hiermee nog lager dan zes jaar geleden, toen zij ook al minder kennis bleken te hebben over dit thema.
In het onderzoek wordt gekeken naar de kennis en opvattingen van democratie onder scholieren uit de tweede klas van de middelbare school. Het gaat daarbij dus om jongeren van een jaar of 14.
Via een vragenlijst werd de kennis van scholieren getest. Ook moesten jongeren stellingen beantwoorden om inzicht te krijgen in hun opvattingen met betrekking tot de democratie. Het ging daarbij bijvoorbeeld over de gelijke rechten van mannen, vrouwen en minderheidsgroepen, of over de deelname van jongeren aan politieke activiteiten.
Minder vertrouwen overheid
Nederlandse scholieren scoren vrij gemiddeld, maar worden door de onderzoekers vergeleken met landen die op ons lijken. Vergeleken met bijvoorbeeld Scandinavische landen of de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen scoren Nederlandse leerlingen een stuk lager als het gaat om wat zij weten over democratie. Er werden bijvoorbeeld vragen gesteld over de functie van wetten en over de principes van de rechtsstaat.
Vier op de vijf jongeren in Nederland vinden democratie wel de beste manier om het land te besturen en zeggen vertrouwen te hebben in de overheid. Maar vergeleken met andere landen hebben Nederlandse scholieren minder vertrouwen in de overheid. Ook geven ze minder steun aan gelijke rechten voor mannen, vrouwen en etnische minderheden.
De politieke participatie van jongeren is hier ook lager. Niet alleen zeggen ze minder vaak dat ze van plan zijn om te stemmen, ook nu al doen ze minder mee mee aan burgerschapsactiviteiten. Het gaat dan bijvoorbeeld om stemmen voor klassenvertegenwoordiger, schoolparlement of leerlingenraad.
Verschillen opleidingen en achtergrond
Wat opvalt in het onderzoek is de invloed van het opleidingsniveau van de jongeren of hun ouders en het al dan niet hebben van een migratieachtergrond. Die verschillen zijn in Nederland groter dan in de vergelijkbare landen. Zo hebben jongeren van wie de ouders een hbo- of wo-opleiding hebben genoten, meer kennis over burgerschapcompetenties. Dat zijn de eigenschappen die je nodig hebt om op een goede manier met anderen om te gaan en bij te dragen aan de samenleving. Ook is er onder deze groep meer steun voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen en verschillende etnische groepen.
Jongeren met een migratieachtergrond staan positiever tegenover immigranten en hun rechten dan jongeren zonder migratieachtergrond. Om dat te meten zijn er vragen gesteld aan jongeren zoals: zouden kinderen van immigranten dezelfde onderwijskansen moeten krijgen? En: zouden immigranten dezelfde rechten moeten hebben als alle anderen in dat land?
Daarnaast hebben jongeren met een migratieachtergrond minder vertrouwen in de instituties van de democratie. Ze zijn minder vaak van plan om te stemmen als ze 18 zijn dan jongeren zonder migratieachtergrond.
School
Op school wordt minder gedaan aan burgerschap dan in vergelijkbare landen. Zo besteden leraren in Nederland relatief weinig aandacht aan verschillende perspectieven op politieke en maatschappelijke onderwerpen, en aan diversiteit en inclusie. In vergelijking met leeftijdsgenoten in het buitenland zeggen Nederlandse leerlingen dat ze op school minder geleerd hebben over burgerschap. Ook docenten zijn ondervraagd en bevestigen dit beeld.
De afgelopen jaren werd er vanuit de politiek wel druk uitgeoefend op duidelijkere burgerschapslessen. De lessen zijn sinds 2006 verplicht, maar scholen vullen die op hun eigen manier in. In het regeerakkoord van CDA, VVD, D66 en de ChristenUnie werd daarom afgesproken daaraan te gaan werken.