Tien jaar na megaramp kledingindustrie: werk veiliger, lonen erg laag
"Het was donker. Te donker. Ik had de ingewanden van een vrouw op me liggen", zegt Mohammad met zachte stem. "God had mij gered. Maar toen duurde het nog 36 uur. We vonden wat water om te drinken en probeerden een uitweg te vinden."
Het is op de dag af tien jaar geleden dat in Bangladesh Rana Plaza instortte. In het bedrijfsverzamelgebouw in hoofdstad Dhaka waren fabrieken gevestigd die kleding produceerden voor merken als Benetton, Mango en Primark. De bovenste verdiepingen van het gebouw vermorzelden de verdiepingen daaronder. Textielarbeider Mohammad Emdad wist zichzelf uit het puin te bevrijden. Ruim 1100 anderen - vooral jonge vrouwen - vonden de dood.
De grootste ramp in de geschiedenis van de kledingindustrie schudde de modewereld wakker: zulke dodelijke voorvallen zouden nooit meer mogen gebeuren. In het afgelopen decennium is veel gedaan om de veiligheid in textielfabrieken te verbeteren. Maar lang niet alle problemen zijn opgelost.
"In de kledingindustrie in Bangladesh ging het systematisch fout. Het was geen kwestie van een paar rotte appels", zegt Scott Nova, directeur van Workers Rights Consortium, een onafhankelijke organisatie die wereldwijd opkomt voor de rechten van textielarbeiders.
Omdat de fabrieken zo onveilig waren, haalden de beperkte en bovenal vrijwillige inspecties door modebedrijven weinig uit. Vrijwel geen enkele fabriek had nooduitgangen en veel textielfabrieken waren bouwkundig niet in orde, vertelt Nova in een persconferentie georganiseerd door actiegroep Schone Kleren Campagne.
"Het kost veel geld om zulke dingen aan te passen. De realiteit was dat de meeste fabrieken en modemerken daar niet in wilden investeren. En dus waren nooduitgangen niet eens onderdeel van de veiligheidsinspecties."
Elektrische schokken
Dat veranderde in 2013 met het Bangladesh-akkoord, inmiddels bekend als het International Accord. Nog geen maand na het instorten van Rana Plaza tekenden modemerken, vakbonden en belangenorganisaties een juridische overeenkomst die gestandaardiseerde en onafhankelijke veiligheidsinspecties verplicht stelt. Een revolutionaire aanpak voor het op één na grootste productieland voor kleding ter wereld.
Personeel mag werk nu weigeren als de veiligheid niet op orde is. Ook kunnen medewerkers een klacht indienen over onveilige omstandigheden.
Dankzij die klachtenregeling kreeg PVH Corp., moederbedrijf van Tommy Hilfiger en Calvin Klein, bijvoorbeeld te horen dat medewerkers in een ingehuurde fabriek elektrische schokken kregen van naaimachines.
"We stuurden daar meteen een ingenieur naartoe. Toen bleek dat de kantine op de vierde verdieping was omgebouwd tot werkruimte en de elektriciteit provisorisch was doorgetrokken", zegt Michael Bride, die zich bij het modebedrijf bezighoudt met verantwoord ondernemerschap. "Zulke meldingen zijn ontzettend nuttig."
Voor Mohammad kwam het akkoord te laat. Door wat hij in Rana Plaza meemaakte, kan hij niet meer in de textielindustrie werken:
Vakbondsactivist Kalpona Akter, die als 12-jarig meisje in een kledingfabriek in Dhaka werkte, noemt het effect van het akkoord "fenomenaal". "Er moesten eerst doden vallen, maar nu worden textielarbeiders eindelijk gezien als mensen. Ruim twee miljoen arbeiders in 1600 fabrieken kunnen veilig werken."
Akter reisde het afgelopen decennium de wereld rond en kreeg merken als H&M en Zara zover het akkoord te ondertekenen. Op dit moment zijn er meer dan 200 modebedrijven bij aangesloten. Er zijn ook nog altijd merken die niet hebben getekend, waaronder Levi's, Scotch & Soda en Miss Etam. "Er is nog zoveel te doen", zegt Akter strijdvaardig.
Het is de bedoeling dat het akkoord een blauwdruk wordt voor het verbeteren van de veiligheid in andere productielanden. Dat is hard nodig: in hetzelfde jaar dat Rana Plaza instortte, kwamen in Pakistan meer dan 260 textielarbeiders om bij een fabrieksbrand in Karachi. Sindsdien vielen door onveilige werkomstandigheden in textielfabrieken in Pakistan zeker nog 135 doden.
In december vorig jaar werd het Pakistan-akkoord getekend. "Op dit moment zijn meer dan veertig modemerken die in het land produceren aangesloten bij de overeenkomst. Daar vallen al 750.000 textielarbeiders onder", zegt directeur Joris Oldenziel van het International Accord. Ook Nederlandse bedrijven als Zeeman en G-Star hebben het nieuwe akkoord getekend.
Op de pof
Daarmee zijn lang niet alle problemen opgelost. In het International Accord staan geen afspraken over loon of het recht om lid te zijn van een vakbond. "Op die vlakken hebben we de afgelopen jaren nauwelijks vooruitgang gezien", zegt Nova.
Zo verdienen de meeste kledingarbeiders in Bangladesh geen leefbaar loon. "Ik krijg 85 euro salaris per maand, dat is alles. Om van dat salaris boodschappen te doen en huur te betalen is onmogelijk. We moeten spullen op de pof kopen en de volgende maand betalen", zegt textielarbeidster Mazarin Akhtar.
Sinds de pandemie zijn de geldzorgen van textielarbeiders alleen maar toegenomen. Dat komt doordat modemerken vanwege de inflatie en sterk gestegen productiekosten voor kleding vaker orders terugtrekken. Sommige kledingfabrieken sturen daarom personeel naar huis of hebben salarissen al maanden niet uitgekeerd. Omdat de textielarbeiders zo weinig rechten hebben, kunnen ze er vrijwel niets tegen doen.
"Na Rana Plaza wilden modemerken wel bij het kruisje tekenen omdat het alleen over veiligheid van gebouwen ging. Voor andere problemen die spelen hebben we ook zulke akkoorden nodig", aldus Nova. "En niet alleen in Bangladesh."