'Ik zag golven van asfalt, het hele land stroomde als een rivier'
Welke herinneringen hebben onze correspondenten aan 2018? Deze week blikken zes correspondenten terug in een reeks persoonlijke verhalen. Vandaag correspondent Michel Maas. De tsunami van zaterdag kwam voor hem als een totale verrassing en versterkt zijn gevoel dat dit een jaar van rampen is geweest in Azië.
Het zijn niet altijd de puinhopen die je het meeste raken bij een ramp. Ook in Lombok niet. Duizenden huizen stortten daar in als gevolg van een zware aardschok op 5 augustus. Volgens de laatste tellingen vielen daarbij 563 doden. Ook dat getal zegt uiteindelijk nauwelijks meer dan dat het er 'veel' waren, maar het is wel het getal dat vaak bepaalt of je naar een rampgebied toegaat of niet.
Een kracht van 7 was natuurlijk behoorlijk, maar verder? Ze voelden het zelfs op het buureiland Bali, merkte ik aan de berichten en tweets die ik al gauw na de schok doorkreeg. Dat was genoeg om het nieuws wat serieuzer te nemen. Ik belde met vrienden op het eiland en werd al snel ook zelf gebeld: een angstig telefoontje vanaf het strand van een van de Gili-eilanden, midden in het rampgebied. "Komt er een tsunami?", was de enige vraag. Het strand stond vol met toeristen die nergens heen konden.
Meestal komt die tsunami-vraag van de redactie in Hilversum. Is het antwoord 'ja', dan gaan we meteen de radio-uitzending in, is het 'nee', dan neem ik nog een kop koffie. Dat de vraag dit keer kwam van iemand wiens leven afhing van het antwoord had een vreemd effect op mij. Ik kon het strand, de wind, het geroezemoes en de golven horen, en ik voelde de onmacht van de mensen die wachtten op een huizenhoge golf die een einde zou maken aan hun leven.
Haastig checkte ik de berichten van de meteorologische dienst. Die bleek de tsunami-waarschuwing een minuut eerder te hebben ingetrokken. Dat gaf ik door.
Voor het eerst was ik als journalist niet teleurgesteld door dit bericht (dat 'geen nieuws' kon betekenen) maar opgelucht.
Een dag later stond ik desondanks op de kade waar de ene na de andere boot uitgeputte toeristen aan land zette. Dat is me bijgebleven. Dat, en de slippers voor de deur van de Jabal Nur moskee aan de weg ernaartoe.
De slippers vielen me niet eens meteen op tussen het gruis en het puin van de ingestorte moskee. Ze waren bedekt met stof en hadden daardoor dezelfde kleur als alles eromheen. Toen ik ze opmerkte veranderde de puinhoop waar ik naast stond op slag. Elk paar slippers was een mens en elk van deze mensen zou hier onder de brokstukken van de moskee kunnen liggen. Het zou best kunnen.
Puinhopen zien er vaak hetzelfde uit, maar dit soort dingen onthoud je. De dingen die de mensen in een ramp of een oorlog ineens dichtbij brengen, de slachtoffers. Het zijn de dingen die je mee terug naar huis neemt en die spontaan tevoorschijn komen als iemand vraagt: "Hoe was Lombok?" Dat, en de absurditeiten, zoals die twee Spaanse toeristen die met rolkoffers door het verlaten en half verwoeste Senggigi liepen, op zoek naar hun hotel. Die onthou je ook.
Lombok was nog maar het begin. Op 28 september was Palu aan de beurt, een stadje precies in het midden van het enorme uitwaaierende eiland Sulawesi. Ik kende Palu alleen als laatste halte voor Poso, waar ik weleens kwam omdat radicale moslims er de kerk platbrandden, christelijke schoolmeisjes onthoofdden, en later een notoir trainingscentrum voor terroristen opzetten. Palu had een vliegveldje en hotels, Poso niet.
Als iemand vraagt: hoe was 2018? Dan zeg ik: wat veel rampen.
'Alweer een aardbeving', dacht ik eerst, bijna blasé, en begon routinematig te speuren naar berichten over schade, slachtoffers en omvang. Het was vrijdag en alweer ongeveer tijdens het avondgebed. Opnieuw groeide de ramp met elk bericht dat binnenkwam. Ik was er niet de volgende dag, want het vliegveld was kapot en het dichtstbijzijnde was in Makassar. Dat ligt bijna 500 kilometer van Palu en over Indonesische wegen betekent dat een autorit van zeker 20 uur, iets wat je pas doet als het echt moet. Het moest. We deden er 19 uur over.
18 uur van de rit was er niets aan de hand, pas het laatste uur waarschuwde iemand dat er nog maar één tankstation benzine had en hield de telefoon ermee op. Toen waren we omringd door wat de ramp had aangericht. Stroom was er nergens, eten ook niet. We namen onze intrek op de binnenplaats van een hotel omdat het gebouw zelf niet veilig was, we sliepen op de grond en hadden het geluk dat een generator een paar uur per dag stroom voor onze batterijen leverde.
De mensen waren opvallend boos. We passeerden een rijtje winkels waar net een menigte bezig was een zogenoemde 'Indomaret' te plunderen. Twee agenten met automatische geweren stonden er met hun rug naartoe. Schieten had geen zin. Het zou een revolutie kunnen ontketenen. De ramp was pas drie dagen oud, maar mensen waren al even wanhopig als woedend omdat er nog geen spoor van hulp te bekennen was. Ze plunderden niet alleen winkels, maar roofden ook huizen leeg en stalen de wielen van de auto's. Er vielen 2256 doden, al moest ik dat getal weer opzoeken. Ik ben slecht in het onthouden van getallen.
De stad was niet door één, maar door een serie rampen getroffen. Een zeven meter hoge tsunami was door de baai de stad in gedenderd en had met een grote hand een paar honderd meter stad plat geveegd. Daarachter waren gebouwen door elkaar geschud, gescheurd en ingestort door de aardbeving zelf. En daar weer achter werd zichtbaar wat het onbekende woord 'liquefactie' betekende: het land was er vloeibaar geworden.
Stille getuigen
De weg naar Poso bijvoorbeeld liep niet meer recht, maar op en neer in steeds steilere golven van asfalt. Waar die weg ophield was het hele land als een rivier gaan stromen, met bomen en wegen en huizen en al. Dat vergeet je natuurlijk nooit van je leven, maar wat je vooral onthoudt zijn de schooltassen die een bulldozer uit de modder plukte, op de plek waar tientallen kinderen bijbelstudie kregen toen het gebeurde. Je onthoudt ook hoe de ouders hoopvol naar die tassenberg keken, omdat na de tassen misschien ook de kinderen gevonden zouden worden zodat ze die zouden kunnen begraven.
Elders was een stadswijk helemaal ondersteboven gegooid, door de grond die eronder was gaan woelen 'als in een blender'. Met een grijper werden daar lichamen uit het puin gevist. Ik haalde er mijn hand open aan een stuk golfplaat dat uit de grond stak op de plaats waar een weg had moeten liggen. In die verwrongen, roestkleurige chaos, lag ergens op een steen een schone roze jurk. Een jongen raapte de jurk op en liet zien dat het label er nog aan zat. Het was de nieuwe jurk van zijn zus, die in de blender was omgekomen. Hij hield de jurk vast en rook eraan. Het had iets eerbiedigs en intiems: een laatste eerbetoon aan zijn zus.
Eerbied ontbrak volledig bij de volgende ramp: Lion Air 610 stortte 29 oktober in zee, dertien minuten na vertrek uit Jakarta. Dat is een ramp waar je niet naartoe kunt, maar wel naar je toekomt. Familieleden werden in talkshows gehaald of gefilmd als zij, huilend, op het vliegveld wachtten op nieuws dat nooit meer zou komen.
Kinderschoenen, tassen, grotemensenslippers, kleren en onherkenbare resten van spulletjes werden uit de zee gevist en uitgestald op de kade in de haven van Jakarta. Het was bijna alles wat over was van de 189 inzittenden. President Joko Widodo zelf bezocht de uitstalling. Hij knielde ernaast, pakte iets uit de stapel en hield het omhoog. Dat gebaar was even onbeholpen als oneerbiedig.
En nog is het niet genoeg geweest. Een nieuwe tsunami heeft zaterdag nieuwe slachtoffers gemaakt. De televisie speelt dramatische muziek en toont nieuwe mannen die met nieuwe lijkzakken sjouwen.
Ook dat komt meteen weer boven als iemand vraagt: 'hoe was 2018?'
"Wat veel rampen", antwoord ik dan maar.