'Gedoe is goed voor de Dodenherdenking'
Mag een actiegroep lawaai maken tijdens de Dodenherdenking op de Dam? Vandaag doet de rechtbank in Amsterdam een uitspraak daarover in een kort geding tussen actiegroep Geen 4 Mei Voor Mij en de gemeente. Waarnemend burgemeester Van Aartsen verbood de demonstratie.
Het initiatief komt voor onderzoekster Ilse Raaijmakers niet als een verrassing. "En dat zal het voor het Comité 4 en 5 mei ook niet moeten zijn", zei ze in Met het Oog op Morgen. Discussie en gedoe over 4 mei is namelijk al zo oud als de Dodenherdenking zelf. En net zoals nu gaat het over de vraag wie we wel én wie niet herdenken.
Volgens Raaijmakers begon de traditie als een nationalistische bijeenkomst. "Daar was na de Tweede Wereldoorlog behoefte aan. We hadden immers niets om trots op te zijn: ons land werd overvallen door de Duitsers en bevrijd door andere landen." Een positief verhaal over 'ons' verzet en 'onze' militairen zou een patriottistisch effect moeten hebben.
Het memorandum, zoals de richtlijn voor de Dodenherdenking heet, schreef voor dat we alleen de verzetsstrijders en omgekomen militairen herdachten. "Er werd met geen woord gerept over de Joodse slachtoffers of burgers die omkwamen door bombardementen of de hongerwinter."
Pas in 1966 werden zij aan het memorandum toegevoegd, vijf jaar nadat Indië- en Koreaveteranen al onderdeel van de herdenking waren geworden.
In de jaren 70 dacht men: de oorlog is al zo lang geleden, waarom herdenken we het nog?
In de discussie over de herdenking hoor je vaak dat "we terug naar de basis moeten" en uitsluitend oorlogsslachtoffers moeten herdenken. Onzin, volgens Raaijmakers. "Dat kun je namelijk niet zeggen, die basis is er niet geweest."
Verstoringen van de herdenking zijn van alle tijd, blijkt uit haar boek De Stilte en de Storm. Zo verstoorde eind jaren 60 in Utrecht een rookbom de herdenking, omdat actievoerders vonden dat ook slachtoffers van het Amerikaanse optreden in Vietnam herdacht moesten worden. "Ze wilden de 'onwaarachtigheid' en hypocrisie van de herdenkers aan de kaak stellen."
Afschaffing
In de jaren 70 nam de belangstelling voor de herdenking af. "'Het is al 25 jaar geleden, moeten we het daar nog wel over hebben?' Je kunt dat nu niet voorstellen, maar dat werd toen veel gezegd." Bevrijdingsdag op 5 mei werd zelfs niet meer jaarlijks gevierd en ook over de herdenking op 4 mei werd nagedacht om het af te schaffen.
Om de traditie te redden, werd besloten om een koppeling met het heden te maken. Het comité boog zich over de vertegenwoordiging van allerlei groepen in de herdenking. Vanaf 1982 keerde Bevrijdingsdag weer officieel terug als traditie: het werd een erkende feestdag. Later werd de dag aangekleed met provinciale bevrijdingsfestivals en een 5 mei-lezing.
Ophef maakt betrokken
De verminderde belangstelling in de jaren 70 tonen volgens Raaijmakers aan dat gedoe over de herdenking goed is. "Het heeft een functie om er zo met z'n allen over te discussiëren." De ophef maakt mensen betrokken, denkt ze. "Zo zie je dat dit jaar veel meer mensen op Facebook een fakkeltje toevoegen aan hun profielfoto om te laten zien dat ze de herdenking steunen."
Bovendien blijft het memorandum slechts een richtlijn. Al met al kun je zelf herdenken wat je wil, buiten alle ophef om.
Vanmiddag of morgen wordt bekend of het verbod op de lawaaidemonstratie tijdens de Nationale Herdenking van tafel gaat.