'Jiskefet' in de puinhopen van Aleppo: lachen om niet te huilen
Hoe ongepast is het om aan Jiskefet te denken, te midden van de puinhopen van Aleppo?
Maar ik kan er niets aan doen. De man die bezig is zijn winkeltje opnieuw in te richten, Samer Badinksji, wijst me zijn koopwaar aan. Vrolijk gekleurde bezems, een oranje stoffer-en-blik van goedkoop plastic. Kortgeleden heeft hij het puin uit zijn winkel moeten ruimen. Grote brokken steen. Hij is de eerste ondernemer in de straat die het weer probeert. Verderop probeert een bulldozer nog orde in de chaos te scheppen. En Samer verkoopt bezempjes, als in een absurde sketch. Het is lachen om niet te huilen.
Het is nu een jaar geleden dat het Syrische regeringsleger het grootste deel van Aleppo heroverde op rebellen en terroristen. De honderden portretten van president Assad op elke straathoek nemen alle twijfel weg over wie er hier heeft gewonnen. En voor of tegen de regering, de bewoners proberen de draad weer op te pakken. Ook al klinkt er nog dagelijks artillerievuur aan de randen van de stad, het geluid van een mitrailleur in de nacht, de oorlog is in dit deel van de stad voorbij. Hier kan men weer verder. In theorie.
Nog zo'n surrealistische scène: stel je een plein in puin voor. Een toeristische trekpleister van voor de oorlog, waar een paar jaar geleden nog drommen mensen langs souvenirs, terrassen en verse koffie slenterden. Het Al Hattab-plein in het oude centrum van Aleppo. Nu staan er bijna geen twee stenen meer op elkaar, maar dat weerhoudt Mohammad Shahla er niet van om zijn handkar vol met gebak door de oude straten te duwen.
Lyrisch vertelt hij over de meringuetaart die zo populair was in deze buurt. Over de geur van de oude gebouwen, over de toekomst waar hij weer van droomt. En die hij met zijn handkar steeds dichterbij brengt, als hij een taartje verkoopt aan een voorbijganger. "Als we hier de wijk in kwamen, was het alsof we de hemel binnenkwamen", zegt hij. En daar wil hij naar terug. Hij is terug omdat hij zijn oude leven terug wil, en dus verkoopt hij weer taart in de chaos.
Mustafah zou de rolstoel kunnen pakken, maar hij traint liever zijn benen omdat hij voetballer wil worden bij Barcelona.
Nog meer doorzetters ontmoet? Ja. De elfjarige Mustafah bijvoorbeeld, die ik voor het Jeugdjournaal volgde. Hij werd tijdens de oorlog door een mortiergranaat geraakt en kon niet meer lopen. Hij ploegt zich nu met een looprekje door de kapotte straten naar school. Hij zou een rolstoel kunnen gebruiken, maar hij traint liever zijn benen, zodat zijn spieren weer sterker worden. En dus gaat hij naar school, stap voor stap. Hij wil namelijk dokter worden. Of voetballer bij Barcelona.
Of de 14-jarige Nour die ik een paar dagen later in een jeugdcentrum ontmoet. Ze vluchtte met haar ouders uit Deir al-Zor. Jarenlang leefde ze er onder de terreur van Islamitische Staat. Ze werd wakker van de vliegtuigen en bommen, vertelt ze. Samen met haar vader verzon ze een school zonder oorlog. Een speciale stoel in de kamer die haar naar die veilige plek transporteerde, met haar vader als leraar. Ze vertelt het me huilend, snikkend. Ik denk aan die Italiaanse film, La vita è bella, het leven is mooi. Lachen om niet te huilen.
Want dat is wat ik me vooral zal blijven herinneren aan mijn eerste bezoek aan Aleppo. Dat mensen niet opgeven. Dat er altijd mensen zullen zijn die als eerste weer aan de slag gaan, puin ruimen en taartjes verkopen in de chaos. Jonge meiden die dokter willen worden, nadat ze de horror van IS hebben overleefd.
Zoals Nour. Na afloop van haar verhaal geef ik haar een onhandige boks, bij gebrek aan beter. Ze bokst terug. Ik zie huilogen en een grote glimlach.