Kabinet blijft 'kwestie Armeense genocide' zeggen
Het Nederlandse kabinet blijft het voorlopig over "de kwestie van de Armeense genocide" hebben, als het over de gebeurtenissen in 1915 en 1923 in het Ottomaanse Rijk gaat. Volgens vice-premier Asscher helpt het niet om daarvan af te stappen en "de Armeense genocide" te gaan zeggen.
In het wekelijkse radiogesprek met de minister-president in Met het Oog op Morgen zei Asscher dat de omschrijving minder belangrijk is dan de gebeurtenissen daarachter. "Er zijn gruwelijke dingen gebeurd, waarbij duizenden mensen zijn omgekomen en je ziet dat dit nog steeds veel verdriet veroorzaakt."
Juridische kwalificatie
Het is volgens hem niet aan het Nederlandse kabinet om daar een juridische kwalificatie aan te geven. Of het genocide was of niet, moet een rechter beoordelen op basis van het internationaal strafrecht. "Daar gaan wij niet over."
Hij wil bovendien rekening houden "met het feit dat de wonden in Armenië en Turkije nog steeds niet zijn geheeld, en dat het proces van wederzijdse erkenning en van hoe je met het verleden omgaat nog niet op gang gekomen is".
Asscher vindt dat Nederland beter kan proberen om Armenië en Turkije met elkaar in gesprek te brengen, dan hier te discussiëren over de juridische definitie. "Daar zijn anderen voor, die stap zetten wij niet. Er wonen ook in Nederland mensen met een familiegeschiedenis die daaraan raakt."
Discussie weer op gang
Het Duitse parlement heeft gisteren met een overweldigende meerderheid voor erkenning van de Armeense genocide gestemd. Daardoor is de discussie in de Nederlandse politiek ook weer op gang gekomen.
Minister Koenders van Buitenlandse Zaken stuurt volgende week een brief naar de Tweede Kamer over de manier waarop het kabinet met de kwestie omgaat.