'In de Amerikaanse Burgeroorlog duiken telkens Nederlanders op'
Lambert Teuwissen
redacteur Online
Lambert Teuwissen
redacteur Online
Wat verraadt de blik van Silas Coster over de gruwelijkheden die hij in zijn korte leven meemaakte? Als kind overleefde hij nipt een scheepsramp bij de Bahama's; zijn vader, een broertje en een zusje overleefden de overtocht naar Amerika niet. Vijftien jaar later zou hij als vrijwilliger in de Amerikaanse Burgeroorlog de bloedige veldslagen bij Bull Run, Antietam en Chancellorsville overleven, voordat de Slag bij Gettysburg hem uiteindelijk fataal werd. Hij bezweek na een amputatie.
"Misschien is het mijn fantasie, maar ik kan het zien in zijn gezicht. Op zijn 21ste was hij al een doorwinterd veteraan. De dramatiek zie je in de foto", meent Wim van de Giesen. Hij schreef Vechten voor het beloofde land over Nederlanders in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Coster was een van de honderden in Nederland geboren militairen die vochten in het conflict. Op zijn graf staan drie vlaggen: een van de VS, een van de staat Wisconsin en een van Friesland, waar hij in 1841 was geboren als Sake Kooistra.
"Het sneeuwt weleens onder in de Amerikaanse bronnen, maar immigranten hadden een belangrijk aandeel in de strijd", zegt Van de Giesen. "Tussen 1840 en 1860 was er een grote emigratiegolf naar de VS op gang gekomen, door de aardappelziekte in Ierland, revolutionaire ontwikkelingen in Duitsland en in Nederland de afscheiding van de Hervormde Kerk."
Kinderen van de immigranten waren jongvolwassen toen de oorlog uitbrak. Van de Giesen schat dat er tussen de zes- en zevenhonderd geboren Nederlanders meevochten. Willem Goedgeluk die William Goodluck werd, Hanne Westerhuis die nu Henry Westerhouse heette, Arie de Kock noemde zich Arie Cook. Vaak kwamen ze landgenoten tegen in het leger.
"De immigranten hadden zich vaak op één plek gevestigd en de gemeenschap bleef hecht. Er waren grote regimenten Duitsers en Ieren. Het aandeel van de Nederlanders was iets kleiner, maar er waren compagnieën zoals de Holland Rangers uit Michigan of een infanteriecompagnie uit de Nederlandse kolonie Pella in Iowa."
Het conflict over de afschaffing van de slavernij was ondergeschikt. Het ging echt om het behoud van de Unie.
De redenen om zich aan te melden waren divers. Een zucht naar het avontuur, de belofte van een vaste baan, maar ook de liefde voor het nieuwe land of afkeer van slavernij. Dominee Van Raalte uit het dorpje Holland in Michigan moedigde plaatsgenoten aan in dienst te gaan. Twee van zijn zonen gaven gehoor aan de oproep.
"Van Raalte was een fel voorstander van Lincoln en het behoud van de Unie. Het conflict over de afschaffing van de slavernij was ondergeschikt. Het ging echt om de afscheiding van de Zuidelijke staten."
Het bestrijden van slavernij was ook niet iets dat Pieter Ellen bezighield, te oordelen naar een brief aan het thuisfront. "Ik wilde er bijna een kopen. Ik bedoel zo'n negervrouw als bedgezel, omdat als je thuiskomt van een avond wachtlopen het soms erg koud is", schreef hij laconiek, nadat hij in Kentucky voor het eerst slaven had gezien. "Ik zag ervan af omdat ze erg ruiken als ze warm worden."
Nederlanders dienden vooral in het Noordelijk leger. "Ik heb er maar drie gevonden in het Zuiden, waarvan er een meteen gedeserteerd is. Een andere, domineeszoon Charles Liernur uit Haarlem, was een sympathisant van de Confederatie, een echte voorstander van slavernij. Hij schreef in brieven dat het een goed systeem was, omdat slaven toch niet voor zichzelf konden zorgen. Hij ging makkelijk voorbij aan alle gruwelijkheden."
'Een monsterachtig amphibie'
Van de Giesen kwam Nederlanders tegen in bijna alle belangrijke hoofdstukken in de oorlog. "Telkens duiken er Nederlanders op." Vechtend onder de legendarische generaal Custer. Gevangen in het beruchte krijgsgevangenenkamp Andersonville. In het theater waar Lincoln werd doodgeschoten. Twee Amerikaanse Nederlanders verdienden een Medal of Honor, de hoogste militaire onderscheiding.
In brieven naar familie schreven de militairen over de verschrikkingen en verwondering die ze meemaakten. Christiaan Joosten verbaasde zich in Louisiana over alligators: "een monsterachtig amphibie", die zich "even zoo goed onthaalt op een stuk versch menschenvlees als de Engelschman op zijn beefsteak". Domineeszoon Dirk van Raalte schreef dat hij hoopte "dat moeder het haar maar niet te veel zal aantrekken" dat zijn arm eraf was geschoten. "Vergeef mijn slordig schrijven want het is met mijn linkerhand, en dat gaat nog maar moejelijk".
Dirk overleefde de oorlog, net als zijn oudere broer Ben. Thuis bleven ze werken aan hun Amerikaanse Droom. Anderen keerden gedesillusioneerd terug naar het moederland, zoals de berooide Charles Liernur. En sommigen bleven achter op het slagveld, zoals Jan Notting uit het Zuid-Hollandse Berkel, die met een spelfout in zijn naam begraven werd op de beroemde begraafplaats bij Gettysburg.
"Er staat John Nothing. Tragisch", verzucht Van de Giesen. "Nu het boek uit is, stuur ik er een naar de ambassadeur, om te kijken of hij er iets aan kan doen. Jan Notting heeft toch zijn leven gegeven voor het land."