Twee kledingmerken aangeklaagd voor onveilige fabrieken in Bangladesh
Mitchell van de Klundert
redacteur Online
Mitchell van de Klundert
redacteur Online
Op de dag af vier en een half jaar geleden stortte het Rana Plaza in Bangladesh in elkaar. In de textielfabriek met acht verdiepingen werkten duizenden arbeiders aan kleding voor met name de westerse markt. 1100 textielarbeiders kwamen bij de ramp om het leven. Nadien bleek er veel mis met veiligheidseisen van het gebouw.
Na Rana Plaza moest het anders: Het Bangladesh-akkoord werd in het leven geroepen. Kledingmerken gingen voortaan hun fabrieken houden aan veiligheidseisen, er kwamen inspecties en geld voor betere gebouwen. Intussen hebben al meer dan 200 kledingmerken en vakbonden het akkoord ondertekend.
Maar volgens de internationale vakbonden IndustriALL en UNI houden twee kledingmerken zich niet aan het akkoord, terwijl ze daar wel voor hebben getekend. Ze eisen dat de bedrijven zich alsnog houden aan de gemaakte afspraken over de veiligheid in de Bengaalse kledingfabrieken. Ze zouden herstelwerk moeten doen aan de gebouwen en gevarengeld moeten betalen aan arbeiders.
Geheim
Vorige week oordeelde het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag, waar de zaak dient, dat de aanklacht van de vakbonden kan worden behandeld. Het Hof publiceerde toen ook documenten over de zaak, waaruit blijkt dat de aanklachten al ruim een jaar geleden zijn ingediend, maar geheim moesten blijven.
In de rechtbankdocumenten staat niet om welke kledingbedrijven het gaat. Hun namen en die van hun advocaten zijn onleesbaar gemaakt. Ook de precieze eis van de vakbonden is niet geopenbaard. Volgens het Hof is de geheimhouding overeengekomen door de beide partijen, om zakelijke informatie en de reputatie van de bedrijven te beschermen.
Een ingewijde zegt tegen de NOS dat de twee kledingbedrijven niet Nederlands zijn, maar wel 'bekende' ondertekenaars van het Bangladesh-akkoord. Volgens de ingewijde hebben de kledingbedrijven geprobeerd de zaak volledig in het geheim te laten voeren. Hier gingen de arbiters (een soort rechters) dus niet in mee.
Deze zaak kan een voorbeeld worden voor de wereld.
Namens de aanklagers wil Jenny Holdcroft van vakbond IndustriALL weinig kwijt over de zaak. Ze noemt het wel een enorm belangrijke stap voor de textielsector. "Voor het eerst is er een zaak aangespannen van vakbonden tegen multinationale kleding ondernemingen over werkomstandigheden. Deze zaak kan een voorbeeld worden voor de wereld."
Holdcroft mag van het Hof weinig zeggen over de zaak. Ze hekelt die schimmige rechtsgang. "Wij hebben gepleit voor volledige transparantie, maar de arbiters oordeelden anders."
Vertrouwelijk
Henk Snijders, hoogleraar Burgerlijk (proces-)recht aan de Universiteit van Leiden en hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Arbitrage, kijkt niet op van de geheimzinnigheid. "Deze zaak speelt in Nederland en in de regel zijn arbitragezaken hier vertrouwelijk".
Daar zijn goede redenen voor, zegt Snijders. "Bedrijven willen bijvoorbeeld niet dat hun intellectueel eigendom op straat komt te liggen, of ze willen hun aandelenkoersen of hun integriteit beschermen."
Dat het bestaan van de zaak überhaupt bekend is gemaakt, vindt Snijders vrij bijzonder. "Het is al heel wat, want meestal moeten alle partijen instemmen met openbaarheid."
1600 kledingfabrieken
De eis tegen de kledingbedrijven is mogelijk door het Bangladesh-akkoord. Daarin staat dat arbitrage kan worden ingeschakeld als een van de ondertekenaars nalatigheid opmerkt.
"Met hun handtekening hebben ze zich verplicht tot verbetering", zegt Tara Scally van de Clean Clothes Campaign. De organisatie is ook ondertekenaar van het akkoord, maar niet betrokken bij de aanklacht. "Nu komt er dus een rechtszaak, maar het liefst zou je willen dat dit niet zou hoeven en dat ze uit zichzelf verbeteren."
De vakbonden staan in hun recht om van dit middel gebruik te maken.
Joris Oldenziel van het Bangladesh-akkoord (de organisatie is gevestigd in Amsterdam) is niet bijzonder trots dat de bedrijven met vakbonden in een arbitragezaak verwikkeld zijn. "Het geeft alleen aan dat het akkoord een bindende overeenkomst is. Deze zaak is daar een concreet gevolg van, de vakbonden staan in hun recht om van dit middel gebruik te maken."
Zijn organisatie heeft inspectierapporten van alle 1600 kledingfabrieken in Bangladesh online staan. Veel daarvan voldoen niet aan de eisen van het akkoord. Welke fabrieken horen bij welk kledingmerk, kan Oldenziel niet zeggen. "We hebben afgesproken dat we niet publiceren welke kledingmerken bij welke specifieke fabrieken laten produceren. Dit komt omdat het publiceren van die namen door sommige kledingmerken als bedrijfsgevoelig wordt gezien."
In maart 2018 is de eerste hoorzitting in de zaak.