Mien Ruys, feminist met groene vingers
'Die lange van Ruys', werd ze als meisje genoemd. Leo den Dulk heeft met tussenpozen in totaal vijftien jaar gewerkt aan de biografie van tuinarchitect Mien Ruys (1904-1999). De vrouw die in de zomer in Dedemsvaart woonde en in de winter in Amsterdam verbleef. Waar ze, wandelend door de Kalverstraat, meestal boven iedereen uitstak. Ook in haar vak deed ze dat.
Het was pure kinnesinne en uit jaloezie, zegt haar biograaf, dat ze destijds door collega's werd geassocieerd met de spoorbielzen die ze gebruikte of met de eigengereide vorm van sommige van haar borders. Bielzen-Mien, schuine-Mien, plantjes-Mien. "Haar collega's toen waren hoofdzakelijk mannen", zegt Den Dulk. Met die smalende bijnamen werd voorbijgegaan aan haar vakmanschap en pionierswerk.
Moerheim
Als dochter van een kweker was ze vertrouwd met planten. De kwekerij van haar vader leverde aan binnen- en buitenland. Het was niet vanzelfsprekend dat ze in zijn sporen zou treden. Ze begon in 1923 als tekenares op de pas opgezette afdeling tuinarchitectuur van Moerheim. De tekeningen uit die tijd maken deel uit van het archief van Ruys, dat nu wordt beheerd door de Wageningen Universiteit. De tienduizend documenten zijn beschreven en ondergebracht in een database van Wageningen University & Research.
"Ze heeft het tuinieren gedemocratiseerd", zegt Den Dulk. "Daarvoor was het voor mensen met een grote beurs, een ruime tuin en personeel. Zij vond met haar socialistische opvattingen dat iedereen een tuin moest hebben of van openbaar groen moest kunnen genieten."
Plantenbijbel
Het Vaste Plantenboek (1950) werd een plantenbijbel voor generaties tuinliefhebbers. "Een fantastisch boek", zegt haar biograaf. "Met haar boeken en het tuinblad dat ze samen met haar man is gaan uitgeven, verspreidde ze haar kennis en leerde die toe te passen. Het was een beetje dwingend, maar ze leerde mensen wel tuinieren door te schrijven over grondsoorten, zon en schaduw. Ze legde alles simpel uit. Het was een soort Goed Wonen, maar dan voor de tuin."
Haar vindingen, de befaamde grindtegel en het gebruik van de spoorbiels, werden uit nood geboren. "Er was na de oorlog een schaarste aan materialen. De biels gebruikte ze om hoogteverschillen te creëren. De eerste grindtegels werden in Dedemsvaart gemaakt en gegoten op de Dedemsvaartse Courant. Bij de oude tegels kun je aan de onderkant de afdruk van de krant nog zien. Als de tegels een bepaalde hardheid hadden, werden ze uitgeborsteld zodat ze die mooie structuur kregen. De nieuwe grindtegels doen zeer aan je ogen. Dat waren massaproducten. Daar klaagde ze ook wel over. Bielzen worden nog steeds gebruikt, maar het is niet meer de biels van het spoor want die behoort tegenwoordig tot het chemisch afval."
Ze beproefde de planten. Wat doen ze? Hoe houden ze zich?
In de proeftuinen in Dedemsvaart testte Ruys de planten uit de kwekerij van haar vader. "Ze beproefde de planten. Wat doen ze? Hoe houden ze zich? Een plant moest zich bewijzen door zijn kwaliteit. Als hij niet goed was, gebruikte ze hem nooit meer. De vaste planten die bij Moerheim zijn ontwikkeld, kom je vaak nog tegen. Daarvan kun je de meeste nog kopen. Dat is een verschil met andere kwekers. Veel van hun planten zijn er niet meer."
Naar schatting drieduizend tuinen heeft Mien Ruys ontworpen. "We kennen er nog ongeveer 1100 van. De rest is verloren gegaan, opgestookt bij een grote opruiming. Maar tijdens mijn onderzoek kreeg ik nog geregeld tekeningen van particulieren. Dat zijn dan van die mooie vondsten."
Veel van het werk van Ruys is verdwenen of aangepast aan de eisen van de tijd. Volgens Den Dulk had ze daar begrip voor. Dat gebeurde nu eenmaal. Delen van de proeftuinen in Dedemsvaart zijn Rijksmonument geworden en daarmee wel voor de toekomst veiliggesteld.