Wereldrecords terug tot aardse proporties
door redacteur Wybren de Boer
"Dit kan helemaal niet wat deze man doet. Dit wordt een tijd die echt nooit meer verbeterd gaat worden", sprak Mart Smeets beslist.
Het was 23 februari 1980 en de NOS-commentator had zojuist, evenals de rest van de schaatswereld, Eric Heiden zijn olympische goldrush op de tien kilometer zien afsluiten met 14.28,13. Een verbijsterende tijd, die evenwel een maand later door de bijkans anonieme Rus Dimitri Oglobin alweer met twee seconden werd verbeterd.
Het is een exemplarische anekdote voor de ontwikkeling van de wereldrecords in het schaatsen door de jaren heen. Staart het publiek het ene moment nog vol ongeloof naar de nieuwe grenzen die door de heersende kampioenen zijn vastgelegd, blijkt in de coulissen alweer een nieuwe generatie klaar te staan om die barrières te slopen.
Het is de vertrouwde cyclus waarmee in de loop der jaren zelfs de records van de allergrootsten - of ze nu Schenk, Koss, Kania of Niemann heten - tot aardse proporties werden teruggebracht.
Vijf episodes
Sinds eind negentiende eeuw een begin werd gemaakt met officiële tijdwaarneming valt de schaatssport ruwweg op te delen in vijf episodes, waarvan de laatste vier steeds werden ingeluid door een revolutie.
Zo vormde de opening van de eerste 400 meter-kunstijsbaan in 1959 in Gothenburg de eerste belangrijke impuls voor het wedstrijdschaatsen en de ontwikkeling in records. Nadien bleken de introductie van het aerodynamische skinpak (1974), de komst van de indoor-banen (1986/1987) en de entree van de klapschaats (1996) evenzeer een grote impact te hebben op de recordlijsten.
Voordat het kunstijs zijn intrede deed werden wereldrecords bijna uitsluitend gereden in de klassieke winterlanden - Noorwegen, Zweden, Rusland en Zwitserland, waar het hooggelegen Davos al rond 1890 een magische klank had verworven. In die eerste decennia van het wedstrijdschaatsen - voor de Tweede Wereldoorlog - konden wereldrecords mede om die reden soms wel tien of twintig jaar blijven staan. Zo reed de Fin Clas Thunberg in 1930 een wereldrecord op de 1.000 meter (1.28,4) dat liefst 25 jaar stand zou houden.
Klassieke oudheid
In die klassieke oudheid was zelfs Nederland twee keer het decor voor een wereldrecord. Op 11 januari 1893 liet Jaap Eden in Groningen met 2.35,0 het eerste officiële wereldrecord op de 1.500 meter noteren, waarna drie dagen later de Noor Oskar Fredriksen in Amsterdam het eerste officiële wereldrecord op de 10 kilometer vestigde: 20.21,4. In totaal zou Jaap Eden vijf keer een wereldrecord op zijn naam schrijven.
De heldendaden van Jaap Eden ten spijt, zou Nederland tot de jaren '60 in het internationale schaatsen een marginale rol spelen, voornamelijk vanwege het ontbreken van structurele trainingsfaciliteiten. Om dagelijks op het ijs te kunnen staan, dienden de schaatsers 's winters naar Scandinavië te verhuizen. Aangezien slechts weinigen zich die investering konden permitteren, werden carrières vaak al in de knop gebroken. Automonteur Henk van der Grift durfde het avontuur wel aan, vestigde zich in de jaren '50 's winters in Noorwegen, en zag zijn rol als pionier in 1961 in Gothenburg beloond met de wereldtitel.
In 1959 werd in Gothenburg voor het eerst een groot kampioenschap - het EK - georganiseerd op kunstijs. Het toernooi trok zestigduizend toeschouwers en zou de schaatssport een grote impuls geven. In een tijdsbestek van tien jaar verschenen overal ter wereld kunstijsbanen. Nederland haakte enthousiast in bij de nieuwe ijstijd. In 1961 opende de Jaap Eden-baan in Amsterdam zijn poorten, kort daarop gevolgd door Deventer en Heerenveen. Parallel daaraan ontwikkelde zich een generatie talentvolle schaatsers, waarvan Ard Schenk en Kees Verkerk zouden uitgroeien tot heuse ijsvorsten.
Grensverleggers
Ard Schenk geldt als één van de grootste grensverleggers die de sport heeft voortgebracht. Liefst achttien wereldrecords bracht hij op zijn naam, waarbij zijn jachtterrein zich uitstrekte van de 1.000 meter tot en met de 10.000 meter. Schenk was in 1971 de eerste man die op de 1.500 meter de 2 minutengrens doorbrak en op de 10 kilometer de 15 minutenbarrière kraakte. Zestien jaar later brak de Noor Geir Karlstad op de 10 kilometer als eerste door de 14 minuten grens, waarna Jochem Uytdehaage tijdens de Olympische Spelen van 2002 de 13 minutengrens slechte.
Slechts drie schaats(st)ers zijn in het verleden in staat gebleken op alle afstanden wereldrecords te rijden. De Noor Oscar Mathisen was begin twintigste eeuw de enige man die op alle klassieke afstanden (500, 1.000, 1.500 en 10.000 meter) de grenzen wisten te verleggen. Als eerbetoon aan de geweldenaar van weleer reikt de Noorse schaatsbond elke winter de Oscar uit aan de schaatser of schaatsster die in het voorgaande seizoen een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd. Evenals Mathisen wisten twee vrouwen op alle afstanden (500, 1.000, 1.500, 3.000 en 5.000 meter) wereldrecords te rijden: de Noorse Laila Schou-Nilsen en de Poolse Zofja Nehringówa, beiden kampioenen uit de jaren '30.
Invloedrijk was ook Franz Krienbühl, de Zwitserse clown die uiteindelijk een groot vernieuwer bleek te zijn. In de wetenschap dat de meeste weerstand voor een schaatser bestaat uit luchtweerstand introduceerde de Zwitser in 1974 het zogenaamd skinpak. Prompt verbeterde hij zijn persoonlijk record op de 10 kilometer met een halve minuut. Pas twee jaar later, bij het EK van 1976 in Oslo, durfden de Noorse toppers het voorbeeld te volgen. Het resultaat bleek verbluffend. De vier S-en werden 1, 2, 3, en 4. De rest van mondiale elite hulde zich acuut in een skinpak, waarna de records andermaal bij bosjes sneuvelden.
Indoorbanen, klapschaats en hoogte
Een nieuwe kick kreeg de schaatssport ruim tien jaar later met de introductie van de indoorbanen, maar de grootste sprong in wereldrecords kende de sport toch midden jaren '90. Met de introductie van de klapschaats in 1996 door Tonny de Jong, Carla Zijlstra en Barbara de Loor werd een ware recordjacht ontketend. "Een typische vrouwenschaats", schamperde de huidige TVM-coach Bart Veldkamp aanvankelijk nog. Nog voor de winter had Veldkamp niettemin zijn ongelijk moeten bekennen. In twee winters was de klapschaats goed voor 46 wereldrecords.
Afgezien van de vier grote revoluties is nog een factor van essentiële betekenis gebleken voor de ontwikkeling van wereldrecords: de hoogte. Als vuistregel geldt dat elke 100 meter die een ijsbaan boven de zeespiegel ligt 0,1 seconde per ronde tijdwinst oplevert. Stonden daarom in de jaren '70 de ijsbanen van Alma Ata (1.691 meter) en Davos (1.560 meter) te boek als recordfabrieken, tegenwoordig is die status weggelegd voor de indoorpistes van Salt Lake City (1.425 meter) en Calgary (1.034 meter).
Sinds december 1987 - het moment dat Calgary zijn deuren voor de internationale schaatselite opende, waarna Salt Lake City zich in 2001 eveneens als wonderbaan aandiende - werden 127 van de in totaal 162 wereldrecords gereden in Noord-Amerika. Alleen de lange afstanden bieden af en toe nog een kans om elders op de wereld te stunten. De laatste die daarin slaagde, was Sven Kramer. Bij het WK allround in februari 2007 liet hij op de 10 kilometer 12.49,88 klokken. Een maand later was hij in Salt Lake City overigens alweer acht seconden sneller.