Raad van State pauzeert zaken derdelanders vanwege vragen aan EU-hof
De Raad van State houdt drie zaken van zogenoemde derdelanders aan omdat de hoogste bestuursrechter uitleg heeft gevraagd aan het Europese Hof van Justitie. Tot daar antwoord op komt, worden de lopende procedures op pauze gezet. Wat dat betekent voor het verblijfsrecht van de groep is onduidelijk.
Derdelanders zijn mensen die in Oekraïne werkten en studeerden maar niet de Oekraïense nationaliteit hebben en samen met Oekraïense burgers vanwege de oorlog naar Nederland zijn gevlucht. Op dit moment zijn er nog zo'n 2350 derdelanders in Nederland van wie de toekomst onzeker is. Hun recht op opvang is begin deze maand vervallen. Het kabinet wil dat ze teruggaan naar hun land van herkomst om daar het einde van de oorlog af te wachten.
Omdat rechtbanken verschillend hadden geoordeeld over het verblijfrecht van deze groep en de rechtbank in Amsterdam bovendien al eerder uitlegvragen aan het EU-hof had gesteld, maakte de Raad van State nu een pas op de plaats.
Ongewijzigd beleid
Op 2 april had de hoogste bestuursrechter ook al bepaald dat derdelanders die hogerberoepszaken waren begonnen bij de Raad van State, in Nederland mogen blijven tot daar duidelijkheid over is. In totaal lopen er nu zestien van die hogerberoepszaken.
Op 4 april kondigde demissionair staatssecretaris Van der Burg nog aan dat het vertrekbeleid voor derdelanders ongewijzigd blijft, ondanks de rechtsonzekerheid die er nu voor hen is. Dat betekent dat "gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang en het stopzetten van andere voorzieningen zoals leefgeld per 2 april", als een derdelander een terugkeerbesluit heeft gekregen of dat tevergeefs heeft proberen aan te vechten bij de bestuursrechter, schreef hij aan de Tweede Kamer.
Derdelanders wier (hoger) beroep nog loopt of die juist van de bestuursrechter te horen hebben gekregen dat ze wel mogen blijven, kunnen niet uit de opvang worden gezet. Zij behouden ook het recht op leefgeld. Dat verschil in behandeling leidt volgens advocaten tot rechtsongelijkheid voor de groep.
Europese richtlijn
Afgelopen maanden ontstond er veel onduidelijkheid over het verblijfsrecht van de derdelanders in Nederland. De vorige uitspraak van de Raad van State had daar een einde aan moeten maken. Op 17 januari bepaalde die dat hun recht op bescherming onder de Europese Richtlijn Tijdelijke bescherming op 4 maart eindigde, vier weken later moesten ze de opvang uit zijn. Mensen met een Oekraïens paspoort mochten nog een jaar langer blijven, tot 4 maart 2025.
Volgens de Raad van State was dat verschil gerechtvaardigd, omdat Van der Burg "had besloten sinds juli 2022 geen tijdelijke bescherming meer te verlenen aan derdelanders die een tijdelijke verblijfsvergunning hadden in Oekraïne". Daarom geldt het besluit tot verlenging van de tijdelijke bescherming voor Oekraïners, niet voor hen.
Wisselende uitspraken rechtbanken
Toch probeerde een deel van deze groep hun terugkeer alsnog aan te vechten door in te gaan tegen de terugkeerbesluiten die de IND begin dit jaar aan hen had bestuurd. Lagere rechters gingen (soms) tegen het oordeel van de Raad van State in, andere rechtbanken oordeelden in lijn met de eerder uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Op de dag dat deze vluchtelingen formeel de opvang uit moesten, 1 april, wisten gemeenten niet of en hoe ze moesten handhaven. Er liepen namelijk meerdere procedures bij lagere rechters die wisselend besloten over het verblijfsrecht van de derdelanders. De rechtbanken in Arnhem, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Zwolle volgden de Raad van de State, terwijl de rechtbanken in Haarlem, Den Bosch en Roermond anders oordeelden.
De Raad van State wil nu van het EU-hof weten of derdelanders net zo lang bescherming moeten krijgen als Oekraïners, of dat de bescherming eerder kan worden beëindigd als een EU-lidstaat dat wil. De hoogste bestuursrechter vraagt het hof ook om deze vragen versneld te behandelen. De Raad benadrukt dat het einde van de tijdelijke bescherming wordt bereikt op 4 maart 2025 en dat een antwoord na die datum niet langer relevant is. Ook wijst de rechter op de grote onzekerheid voor de derdelanders.