Gemeenten planten veel bomen, maar oog voor natuur ontbreekt nog
Gemeenten planten massaal bomen aan. Goed voor het welzijn én voor verkoeling. Ook de nieuwe natuurherstelwet roept ertoe op: in 2050 moet 10 procent van het stedelijk oppervlak uit boom bestaan. Maar als we niet oppassen, is natuur daarbij het ondergeschoven kind, waarschuwt Natuur & Milieu.
De natuurorganisatie deed een rondvraag langs 28 grote gemeenten en is bezorgd dat biodiversiteit in de keuze voor de beplanting weinig wordt meegewogen. Terwijl het voor bijvoorbeeld bijen, nachtvlinders en kevers heel veel uitmaakt welke soort boom geplant wordt.
De milieuorganisatie maakte een lijst van bomen die goed zijn voor biodiversiteit en een lijst van bomen die het natuurlijke leven weinig te bieden hebben, of er zelfs een bedreiging voor zijn. Dat zijn bijvoorbeeld invasieve exoten, die andere soorten kunnen wegdringen. Het aandeel van de 'groene bomenlijst' is hoog, maar neemt de laatste jaren wel af, van gemiddeld 73 procent naar 65 procent, zo blijkt uit het onderzoek.
Sommige gemeenten scoren wel goed in het aandeel inheemse bomen, maar niet in de diversiteit daarvan, vertelt Wilma Berends aan de NOS. Ze leidt bij Natuur & Milieu het programma Groene Stad en pleit naast extra aandacht voor inheemse soorten ook voor meer variatie in de aanplant. "Een hoge diversiteit is belangrijk om de grote rijkdom aan schimmels, insecten en vogels te kunnen bedienen. Dan heeft gemengde aanplant veel meer waarde dan lange rijen van dezelfde soort."
De lievelingsboom van Berends is een heel algemene: de schietwilg. "Als je die knot, kan die na verloop van tijd bruisen van het leven." Andere soorten lijken volgens Berends grotendeels te ontbreken in de aanplant. "Ik kom de wilde liguster maar weinig tegen en zie bijvoorbeeld nooit een trosvlier of een wilde peer. Die passen gewoon in parkjes en hebben hoge waarde voor de biodiversiteit."
De wilde peer is in Nederland bijna uitgestorven en komt alleen nog heel lokaal voor langs de Duitse grens. Ook de wilde appel is bijna volledig verdwenen uit de Nederlandse natuur. Maar daarvan waren er nog net genoeg over voor Staatsbosbeheer om de soort toch op te nemen in een genenbank om zulke zeldzame inheemse soorten te behouden en ook weer te laten terugkeren in het Nederlandse landschap.
Het gaat dan om de laatste nazaten van het oerbos dat ooit in Nederland stond. Naar schatting nog slechts 3 procent van bomen en struiken in Nederlandse bossen en houtwallen valt in deze categorie. Die 3 procent heeft extra hoge waarde voor de natuur. Zo is de bloesem beter afgestemd op wilde bijensoorten en is het blad mogelijk zelfs geschikter voor de rupsen van inheemse vlinders.
De 'oerbomen' hebben bovendien een grotere genetische variatie dan de aanplant. Die aanplant bestaat vaak uit klonen: eindeloze kopieën van dezelfde boom. Door de grotere genetische diversiteit zijn de wilde bomen beter bestand tegen ziekten en hopelijk ook tegen klimaatverandering.
Groeiende interesse oerbomen
De wilde bomen en struiken worden door kwekers aangeboden als 'autochtoon' plantgoed, dat ook beschikbaar is voor gemeenten. Natuur & Milieu heeft de gemeenten niet gevraagd of ze zich ook al richten op terugkeer van deze wilde bomen en struiken.
Uit navraag door de NOS bij LTO, dat de kwekers vertegenwoordigt, lijkt die belangstelling bij gemeenten wel toe te nemen. Dat zegt ook adviseur zaad en plantsoen Renee Uijtjens van Staatsbosbeheer. "Maar mijn indruk is dat het bij gemeenten nog mondjesmaat is. Aanplant van wilde bomen lijkt nu nog vooral afhankelijk van het persoonlijk initiatief van ambtenaren en nog niet vastgeklonken in gemeentelijk aanplantbeleid", aldus Uijtjens.