Curaçao zet vol in op opwekken en export van hernieuwbare energie
Curaçao wil over tien jaar een toonaangevende rol spelen op het gebied van duurzame energie. Over twintig jaar moet het eiland vervolgens een belangrijke exporteur zijn van hernieuwbare energie in het Caribisch gebied.
De groene agenda van Curaçao wordt vooral bepaald door Nederland, dat mogelijkheden ziet om het Nederlandse bedrijfsleven mee te laten liften op de kansen die er in de Caribische regio liggen. In mei ondertekende demissionair minister voor Klimaat en Energie Jetten een intentieverklaring, met daarin de toezegging te helpen bij de ambitieuze plannen van de Curaçaose overheid.
Die plannen zijn gestoeld op onderzoek van TNO, dat daarvoor een zogenoemd living lab heeft opgericht, oftewel een onderzoeksomgeving op locatie waarin onderzoek en innovatie samengaan. Er zijn verschillende ondernemingen bij dit initiatief betrokken. Vanuit Nederland zijn dit Havenbedrijf Rotterdam, scheepsbouwer Damen, technologiebedrijf VDL Groep, opslagbedrijf Vopak en offshorebedrijf Van Oord.
Vanuit Curaçao nemen verschillende overheidsbedrijven deel, zoals Refineria di Kòrsou, de eigenaar van de raffinaderij op het eiland, water- en energiebedrijf Aqualectra, het afvalbedrijf Selikor en ABC Busbedrijf.
Living Lab
Speerpunt van TNO's living lab, waarbij ook de Curaçaose Universiteit is betrokken, is de bouw van een groot drijvend windmolenpark op zee. Dat moet in 2035 vijf tot zes gigawatt aan hernieuwbare energie opwekken, ruim voldoende voor de hoeveelheid van 130 megawatt die Curaçao dagelijks nodig heeft om in de stroombehoefte van het eiland te voorzien.
De productieoverschotten moet in waterstof worden omgezet en zijn dan te exporteren in de regio, maar ook naar Nederland. "Het achterliggende idee van living lab is dat keteninnovaties op de schaal van het eiland sneller zijn te realiseren en bij gebleken succes ook snel zijn op te schalen", zegt TNO.
"Zo kunnen nieuwe toepassingen die op Curaçao - mede dankzij grote potentie van zon- en windenergie - zijn ontwikkeld ook in de Caraïbische regio, in Nederland of elders worden toegepast."
Zeebodemonderzoek
Begin deze week was de fysieke aftrap van het pilotproject voor windmolens aan boord van de Fugro Brasilis, een Nederlands onderzoeksschip dat een 3D-kaart gaat maken van de zeebodem rond Curaçao en de bodemstructuur daaronder. Daarmee moet duidelijk worden waar de eerste drijvende windmolens verankerd kunnen worden. De Caribische Zee rond het eiland is twee tot drie kilometer diep.
Het geld voor deze operatie, zo'n twee miljoen euro, komt van de Curaçaose belastingbetaler. Later komen er ook fondsen en expertise beschikbaar vanuit de Nederlandse overheid. Het gaat dan om de bouw van de eerste zes windmolens van in totaal 72 megawatt, die in 2026 moeten worden opgeleverd.
In de toekomst moet het drijvende windmolenpark worden gefinancierd door deelnemende partijen die uiteindelijk een concessie krijgen van de Curaçaose overheid. Hoe dat er precies uit gaat zien, is nog niet bekend.
Windmolens
Ramon Chong van het Curaçaose ministerie van Economische Ontwikkeling leidt het project. Hij zegt dat de inwoners van Curaçao en ook Nederlandse toeristen in de toekomst windmolens kunnen gaan zien als ze op zee uitkijken, vooral aan de noordkust, waar geen stranden zijn.
Chong: "Wat wij nu in de experimenteerfase gaan plaatsen zijn windmolens die 150 meter hoog zijn. Dat is ongeveer de helft van de hoogste berg op Curaçao, de Christoffelberg. Dus dat kun je al behoorlijk vanuit de verte zien."
"Aan de zuidkust, waar de stranden liggen, is er één zone geïdentificeerd van zo'n dertien tot zestien kilometer uit de kust. Die zullen minder makkelijk te zien zijn, maar eerst is er nog een fase waarin naar het milieu en de effecten op het toerisme wordt gekeken."