'Anders dan in Amsterdam liet Joodse Raad Enschede Joden onderduiken'
Tachtig jaar geleden riep de Duitse bezetter de Joodse Raad in Amsterdam in het leven, een organisatie die vanaf 1941 verantwoordelijk werd voor de communicatie tussen de Duitsers en de Joodse bevolking.
De Joodse Raad, onder voorzitterschap van Abraham Asscher en David Cohen, startte met het idee de belangen van de Joden in Nederland zo goed mogelijk te kunnen dienen. Maar gaandeweg bleek de raad een instrument in de handen van de nazi's om anti-Joodse maatregelen door te kunnen voeren, uitmondend in de deportaties van Joden naar kamp Westerbork.
Duivels dilemma
De Joodse Raad zag zich gesteld voor een duivels dilemma: weigeren en daarmee de nazi's de vrije hand te geven of meewerken om 'erger te voorkomen', zoals Cohen na de oorlog verklaarde. In het Joodsch Weekblad riep de Joodse Raad alle Joden in Nederland op de Duitse maatregelen 'stipt na te komen'.
Tot op de dag van vandaag houdt de vraag of de Joodse Raad niet meer had kunnen doen om Joden van deportatie te redden, de gemoederen bezig.
Wie zich sterk verzette tegen het 'gezagsgetrouwe beleid' was de Joodse Raad in Enschede. Sig Menko, Gerard Sanders en Isedoor van Dam, die samen deze provinciale afdeling van de Joodse Raad vormden, gaven de Joden in Enschede zoveel mogelijk het advies om onder te duiken.
Ze kregen daarbij hulp van dominee Leendert Overduin die dankzij zijn netwerk talloze onderduikplekken wist te regelen. Van de 1200 Joden in Enschede werden er 500 gered, meer dan in welke andere stad ook in Nederland.
De drie mannen wisten al vroeg in de oorlog welk lot de Joden in handen van de nazi's te wachten stond. Van Duits-Joodse vluchtelingen die ze hadden opgevangen, kenden ze de verhalen over de kampen. En op het moment dat er doodsberichten binnenkwamen van Joden die bij een razzia in 1941 in Enschede naar kamp Mauthausen waren weggevoerd, gingen alle alarmbellen rinkelen.
Trots
Renée Sanders is de kleindochter van Gerard Sanders, de secretaris van de raad. Zij kijkt met trots terug op het werk dat haar grootvader en de raad tijdens de oorlog verrichtten. "Sig Menko, de voorzitter van de Joodse Raad Enschede stelde bij een vergadering in Amsterdam de vraag hoe de Joodse Raad daar dacht over onderduiken. Toen kreeg hij van Cohen te horen: 'Meneer Menko, het woord onderduiken komt in ons vocabulaire niet voor.' Dat maakte hem toen heel kwaad."
Menko, Sanders en Van Dam waren vastbesloten om Joden te blijven helpen onder te duiken. Meer dan in Amsterdam was de Joodse gemeenschap geïntegreerd in de lokale bevolking, waardoor het lukte om onderduikadressen te vinden. Ook was er voldoende geld om mensen te helpen.
In deze video vertelt Renée Sanders hoe de Joodse Raad Enschede Joden hielp om onder te duiken.
In 1943 zocht Gerard Sanders als een van de laatste Joden in Enschede een schuilplaats. "Mijn grootvader werd op weg naar zijn onderduikplek verraden en opgepakt", vertelt Renée Sanders. Hij overleefde als enige van de drie mannen de oorlog niet. Dominee Overduin werd tijdens de oorlog drie keer opgepakt en vastgezet, maar kwam tot drie keer toe weer vrij.
Vergelijking
Laurien Vastenhout, onderzoeker bij het NIOD, wijst erop dat de omstandigheden tijdens de oorlog sterk verschilden in Amsterdam en Enschede, wat mede van invloed is geweest op de keuzes die gemaakt zijn.
"De Joodse gemeenschap in Enschede was met 1200 Joden veel kleiner dan in Amsterdam, waar 80.000 Joden woonden. Ook was het verzet in Enschede al in een vroeger stadium in de oorlog georganiseerd dan in de hoofdstad. En kennelijk waren er relatief meer niet-Joden in Twente die bereid waren om Joodse medeburgers onderdak te bieden."