Slaaf in opstand, 1818

'Wij ben vrij': de unieke brieven van een slavenopstand

  • Lambert Teuwissen

    redacteur Online

  • Lambert Teuwissen

    redacteur Online

"Als de gouverneur wil de grond hebbe van Berbice, die sal je krijgen", luidde het aanbod dat de gezaghebber van de beruchte Nederlandse kolonie in mei 1763 kreeg. "Maar dan moet je ook sien, dat je nieuwe slaven krijgt, maar wij ben vrij."

Aan het woord is Coffy, de vrijgevochten slaaf die een maandenlange opstand leidde in Berbice, het huidige Guyana. Zijn correspondentie is nu te zien op een tentoonstelling in het Nationaal Archief, eerst online, na de lockdown ook in het echt. Unieke stukken, omdat de stemmen van totslaafgemaakten vaak ontbreken in de officiële geschiedschrijving.

De in Suriname geboren schrijver Karin Amatmoekrim is blij dat het verhaal na 250 jaar meer aandacht krijgt in ons land. Ze schreef eerder voor De Correspondent over deze onbekende geschiedenis. "Het is zo jammer dat er zoveel geschiedenis is weggestopt."

"Coffy is in Guyana een nationale held, het begin van de opstand is een nationale feestdag. Zijn verhaal nuanceert het bestaande beeld: het is niet zo dat mensen eeuwenlang lijdzaam in slavernij hebben geleefd. Men probeerde verzet te plegen. Alleen daarom is het al een belangrijk verhaal."

'Naar de barrebiesjes'

De ellende in Berbice was spreekwoordelijk. Wie "naar de barrebiesjes ging" kreeg te maken met het genadeloze klimaat en aanhoudende tropische ziektes, verergerd door de brute slavernij in het gebied. Omdat de kolonisten met ruim tien tegen een in de minderheid waren, was er een constante dreiging van geweld en werd verzet zwaar bestraft.

Op 23 februari 1763 escaleerde het totaal. Op de plantage Magdalenenburg vermoordden slaven hun witte opzichter. Bewoners van naburige landgoederen sloten zich bij de opstand aan, onder wie ook Coffy, die als kind vanuit West-Afrika was geroofd. Witte kolonisten, gedecimeerd door tropische ziektes, konden geen weerstand bieden.

De verovering van plantage Peereboom werd een slachting. Gebouwen werden in brand gestoken en de opstandelingen braken hun belofte van een vrije aftocht. Vluchtende Europeanen werden beschoten of verdronken. Achterblijvers waren er nog slechter aan toe: een werd doodgegeseld, een ander geradbraakt, nog een gevild.

Coffy had in enkele dagen bereikt wat hij wilde. De Nederlanders waren op de vlucht, Fort Nassau werd door hen in brand gestoken om te voorkomen dat de rebellen het zouden innemen. Coffy riep zichzelf uit tot de nieuwe gouverneur en opende onderhandelingen met zijn verdreven voorganger Van Hoogenheim. Zijn "Waerschouwing aen de Heer Gouverneur" is te zien op de tentoonsteling.

Van Hoogenheim kan volgens hem maar beter "met de schepen na Hollant gaan soor gou als mogelijk is", want anders zal hij "met een groot getal volk koomen om te vegten". In een later schrijven is hij opvallend verzoenend: hij wil de kolonie best delen. Ik "wil niet meer voor mijn behouden, als 4 plantagien met mijn volk. Wat dat overige aanbelangt, dat is voor Jouluij."

De brief van Cuffy aan Van Hoogenheim

"Het verhaal is interessant omdat het perspectief gekanteld wordt", stelt Amatmoekrim." De Afrikanen zeggen: we hebben jullie helemaal verslagen, maar jullie hoeven niet weg. Neem de kust, daar hebben jullie wat je verlangen, dan nemen wij de binnenlanden, waar wij ons thuis voelen. Interessant om te zien hoe iemand een onderdrukker omverwerpt en toch zegt: jullie hoeven dit land niet uit."

"Misschien is dat wel een eigenschap van een groot leider: pragmatisch kunnen denken. Hij weet dat een gestrekt been niet wint, dat er samenwerking moet komen."

'Geene quade gedagten'

Coffy legt in de brieven zelfs uit dat hij de gouverneur niks kwalijk neemt, hij heeft "geene quade gedagten". "Dat de Heer Gouverneur niet oorsak seie aan de oorlog, dat weeten wij wel", schrijft hij. Het gaat hem om de hardvochtige meesters, die "het volk Seere mishandelt hebben, en og over de natur met schleegen en shwippen getracteert", buitengewoon zwaar mishandeld dus.

"Die details zijn veelzeggend", merkt Amatmoekrim op. "Door tijdgenoten werden de opstandelingen barbaren genoemd, zwarte duivels. Maar het maakt uit door wie het verhaal verteld wordt. De een zijn terrorist is de ander zijn vrijheidsstrijder. Wie nu het verhaal leest denkt misschien: ik hoop dat ik hetzelfde had gedaan."

Coffy's maandenlange toenaderingspogingen zouden hem fataal worden. Van Hoogenheim rekte tijd, wachtend op nieuwe troepen en hopend dat interne strijd de rebellen zou verzwakken. De gematigde Coffy legde het inderdaad af tegen zijn militantere adjudanten en pleegde zelfmoord. Enkele maanden later, in maart 1764, maakte versterking uit Nederland een eind aan de opstand.

Als je openstaat voor de verhalen om je heen, zie je dat het niet zwart-wit is.

Karin Amatmoekrim, schrijfster

Tientallen blanken en 1800 slaven overleefden de strijd niet, de eerste grote slavenopstand op het Amerikaanse continent. De leiders werden door de teruggekeerde machthebbers gruwelijk gedood. Gemarteld, opgehangen, geradbraakt of verbrand op een brandstapel. Met klein vuur, zodat het lijden lang duurde.

"Het is belangrijk zulke verhalen te herinneren. Sommige Nederlanders zijn er misschien huiverig voor om die andere geschiedenis te vertellen, omdat het kan voelen als een afrekening. Alsof iemand zich schuldig zou moeten voelen. Maar het ligt genuanceerder: zelfs toen de opstand was neergeslagen waren er nog witte mannen en vrouwen die spraken over de onvoorstelbare moed van de opstandelingen."

"Als je openstaat voor de verhalen om je heen, zie je dat het niet zwart-wit is."

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl