Verdronken dorpen teruggevonden in Noordoostpolder
Lange tijd werd gedacht dat Urk en Schokland de enige twee nederzettingen waren die in de late Middeleeuwen in het noordoostelijke deel van het Zuiderzeegebied lagen. Maar maritiem archeoloog Yftinus van Popta van de Rijksuniversiteit Groningen ontdekte nog vier verdronken dorpen in het gebied. Donderdag hoopt hij op zijn onderzoek te promoveren, meldt Omroep Flevoland.
Vijf jaar lang deed Van Popta onderzoek. Uiteindelijk vond hij de dorpen Marcnesse, Nagele, Fenehuysen I en Fenehuysen II. Er was altijd wel een sterk vermoeden dat die dorpen hadden bestaan, alleen wist niemand de precieze locatie.
In deze video legt Van Popta uit hoe hij zocht naar de 'verdronken dorpen':
Op kaarten van de Noordoostpolder was al te zien dat allerlei archeologische vondsten in het gebied lagen. Men ging ervan uit dat die voorwerpen van schepen waren gevallen.
Maar Van Popta geloofde daar niet in. "Die spullen zijn daar tussen 1100 en 1300 na Christus terechtgekomen. De oudste schepen waren er tussen 1250 tot 1300 na Christus." Hij besloot er onderzoek naar te doen.
Van Popta maakte een reconstructie van hoe het gebied er vroeger uit moet hebben gezien. Dat deed hij door onder meer door archeologische vondsten, bodemprofielen, historische kaarten, hoogtekaarten en satellietbeelden in een ruimtelijk computerprogramma te combineren.
Hij kwam erachter dat het archeologisch materiaal op de plekken waarvan hij vermoedde dat er vroeger dorpen lagen, vooral bestond uit botten, bakstenen en aardewerk. "Bakstenen zijn overblijfselen van huizen, botten kwamen van het vlees dat men at en het aardewerk, daar kookte men mee."
Die conclusie was voor hem reden om op de plek van het verdronken dorp Fenehuysen II te graven. En ook daar vond hij opnieuw bakstenen, botten en aardewerk. Uiteindelijk was er volgens hem genoeg bewijs om vast te stellen dat er op die plekken vroeger nederzettingen waren.
Het gevonden aardewerk in de Noordoostpolder komt hoofdzakelijk uit de late Middeleeuwen. Uit het onderzoek blijkt dat de eerste bewoners al in de tiende en elfde eeuw in het gebied woonden. Zij begonnen met ontginnen en het land klaarmaken voor landbouw.
Dankzij het werk van Van Popta kan er vervolgonderzoek worden gedaan. "We hebben er eigenlijk voor gezorgd dat er niet meer gegraven mag worden in het gebied. Boeren mogen nog wel ploegen tot 30 centimeter diep, maar voordat ze bijvoorbeeld een nieuwe schuur mogen neerzetten, moet er eerst onderzoek gedaan worden. Het is nu beschermd gebied. Ik wil volgend jaar kijken of we wat meer gericht onderzoek naar de verdronken dorpen kunnen doen."
Van Popta is blij met de uitkomst van het onderzoek. "We hebben een nieuw stukje Nederland ontdekt en zichtbaar gemaakt, waar echt mensen hebben geleefd. Ik was ervan overtuigd, maar dan moet je nog bewijzen dat het zo is. Het is heel fijn dat je vijf jaar niet voor niks hebt gewerkt."