NOS Nieuws

Plunderingen door geallieerden 'zwarte kant van de bevrijding'

  • Lambert Teuwissen

    redacteur Online

  • Lambert Teuwissen

    redacteur Online

Burgermeester Van Banning van Gennep bewaarde zijn kostbaarheden in een dichtgemetselde kelder. Sieraden, antieke kandelaars, een met diamanten bezette broche, tafelzilver. In het laatste oorlogsjaar werd het allemaal geroofd. De daders, die nooit werden gepakt, waren waarschijnlijk Britse militairen.

De burgemeester was lang niet het enige slachtoffer van plunderende bevrijders. In een tentoonstelling in het Vrijheidsmuseum in Groesbeek en in een nieuw boek, Bezet, bevrijd en geplunderd, wordt voor het eerst breed aandacht besteed aan de kwestie.

"Het past niet in het bestaande beeld van 'onze helden', onze heroïsche bevrijders. Maar de tijd is er rijp voor", stelt onderzoeker Paul Klinkenberg. "Dit is de zwarte kant van de bevrijding, die jarenlang onder het kleed van dankbaarheid is weggemoffeld."

Klinkenberg achterhaalde dat alleen al de inwoners van Nijmegen zo'n 1700 claims indienden wegens plundering of vernielingen. Legio voorbeelden komen voorbij in het boek: het tafelzilver van een hotel in Berg en Dal, miljoenen aan effecten uit een bankkluis, wijn, port, champagne en cognac van een handelaar ter waarde van 79.701,28 gulden. "Het was gigantisch. Bijna alle brandkasten en banken in de regio Nijmegen zijn geplunderd."

Frontstemming

Zo divers als de buit was waren ook de redenen om te plunderen. Soms was het noodzaak: deuren werden opgestookt, vee verorberd, meubels gebruikt in schuttersputjes. Maar militairen joegen ook op oorlogstrofeeën of voor eigen gewin. Of voor de lol.

"Het hielp de soldaten om de miserabele omstandigheden wat te verlichten. Het was een vorm van entertainment, zoals vandalisme nu. Die jonge soldaten vonden bovendien dat ze recht hebben op de buit: zij hadden hun leven in de waagschaal gesteld."

Een frontstemming, vat Klinkenberg het samen. In het boek wordt een brief aangehaald van een berouwvolle Canadese militair, die uitlegt hoe de moraal afkalft door de strijd. "Als ons doel is elkaar te doden worden andere aspecten van beschaafd gedrag ook terzijde geschoven, ondanks de militaire discipline."

Een bord met waarschuwing voor soldaten

De buit ging mee naar huis of werd ter plekke te gelde gemaakt. Zeker in pleisterplaats Nijmegen konden de soldaten het geld goed gebruiken voor drank, entertainment of om een meisje te versieren. Overigens was in de stad, waar veel inwoners alles hadden verloren door de gevechten, ook huisraad geschikt om mee te ruilen.

'That's war'

"Op een gegeven moment konden we zelf het gedrag wel begrijpen", erkent Klinkenberg. "In geëvacueerd gebied voelden de soldaten zich vrij, ze hadden de transportmiddelen en de pakkans was vrijwel nihil. Het werd gewoon ontkend door de Amerikanen; een Nederlandse rapporteur die zich beklaagde werd op een zijspoor gezet. 'That's war', zeiden ze allemaal."

Toch was het contrast met de verjaagde bezetter enorm. "De Duitsers gingen niet zo snel uit zichzelf plunderen, daar heerste discipline. Als de Duitsers ergens ingekwartierd waren, lieten ze het netjes achter, maar bij de geallieerden was het bingo. De Amerikanen worden omschreven als gangsters uit de nieuwe wereld en de Canadezen die hier een half jaar zaten hadden ook alle gelegenheid."

De misdaden verdwenen in de bevrijdingsroes naar de achtergrond. Men moest immers niet klagen over wangedrag van onze bevrijders. "Never mind", formuleerde de leiding van een geplunderde fabriek in Mook het. "Beter door vrienden bevrijd en bestolen, dan door moffen bezet en ook leeggeroofd."

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl