De laatste frontlinie in Syrië: 'Hier lang blijven, is te gevaarlijk'
Glazen vol whiskey en ijs worden door een man in uniform de kamer binnengebracht. Het is 11 uur 's ochtends. Ik ben op bezoek bij Nabel al-Abdallah, de leider van de lokale afdeling van de Nationale Defensie, onderdeel van het Syrische leger, in Sukailabiyah.
Iets verderop ligt de frontlinie. Rebellen bevinden zich aan de andere kant van de linie, zoals strijders van Tahrir al-Sham, gelieerd aan al-Qaida. Maar ook 'gematigde' rebellen van bijvoorbeeld het Vrije Syrische Leger. Voor Abdallah maakt het geen verschil, voor hem zijn het allemaal terroristen. Eén pot nat.
Hij strijdt voor zijn president, Bashir Assad. En om zijn dorp, zijn familie, zijn geloof te beschermen. Abdallah is christen, net als iedereen in het dorp. Een Grieks-orthodox icoon hangt achter zijn bureau, naast een portret van Assad, de man die zo gehaat wordt in het Westen.
Bekijk hier de reportage die Marcel van der Steen voor Nieuwsuur maakte:
Hij wil mij meenemen naar twee observatiepunten aan de frontlinie, maar eerst moet ik whiskey drinken. Een vierdubbele schat ik zo in. En vragen beantwoorden. Want "waarom steunt de Nederlandse regering terroristen die ons dorp bestoken?" En zou het niet veel beter zijn als Europa zou samenwerken met zijn president? De Russen, die staan tenminste aan de goede kant.
We komen er niet uit, maar ik houd me op de vlakte, zo in het hol van de leeuw. Ik ben hier om zijn kant van het verhaal vast te leggen. En dat kan alleen als ik mezelf en mijn meningen volledig aan de kant schuif. Wanneer hij de zijne uitgebreid heeft verkondigd, ontspant hij.
Zijn boodschap is duidelijk. We gaan. Ik probeer de helft van mijn whiskey te laten staan, maar dat kan niet. De kolonel naast me wijst me erop. Ik drink door, terwijl hij me foto's op zijn telefoon laat zien van dode IS'ers. Op één foto staat hij met zijn voet op het totaal verminkte hoofd, als een jager met zijn trofee.
"Daar zitten de terroristen, zo'n 300 meter verderop." Abdallah wijst in de richting van een kapotgeschoten gebouw in het schootsveld. We staan aan de frontlinie achter een stapel oude autobanden. "Daar zitten de Witte Helmen. Dat zijn geen hulpverleners, maar terroristen." Hij drapeert zijn zwarte sjaal nog eens om zijn hoofd. "We kunnen hier niet te lang blijven, dat is gevaarlijk."
Iets meer naar het oosten, bij Suran liggen de rebellen aan de andere kant van de frontlijn wat verder weg. Zo'n anderhalve kilometer aan niemandsland, maar toch is ook hier de sfeer gespannen. Juist omdat er een staakt-het-vuren is, is de situatie onvoorspelbaar. Elk moment kan het geschonden worden.
De officier die me te woord staat geeft ons tien minuten. Hij wil best geïnterviewd worden, maar niet herkenbaar in beeld. Ook het gebouw zelf mag niet gefilmd worden. Voordat ik mijn eerste vraag stel, trekt hij zijn rangen van zijn schouders: informatie waar de rebellen iets aan zouden kunnen hebben.
Als we weer in de auto stappen, horen we in de verte explosies. Mortiergranaten waarschijnlijk. Hier is het stil gebleven, waardoor de tien minuten een half uur konden worden. Maar de stilte duurt niet lang. Want de dagen erna komen opnieuw berichten binnen van nieuwe mortieraanvallen in het gebied.