Meer ruimte voor woonwagenkampen: 'uitsterfbeleid' mag niet meer
Gemeenten moeten meer ruimte bieden aan woonwagenbewoners. Die moeten binnen een redelijke termijn kans maken op een plek om te wonen; het 'uitsterfbeleid' dat gemeenten jarenlang hebben gevoerd, mag niet meer. Dat staat in een brief van minister Ollongren aan de Kamer.
Het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale Ombudsman hebben gezegd dat het terugbrengen van het aantal standplaatsen voor woonwagens tot nul in strijd is met de wet. Veel gemeenten worstelen met de woonwagenkampen binnen hun grenzen. Vanwege ordeproblemen en kleine of grote criminaliteit houden ze de kampen het liefst zo klein mogelijk of proberen ze die helemaal te laten verdwijnen door geen nieuwe woonwagens toe te laten. Maar dat mag niet meer.
Het mensenrechtencollege en de Ombudsman vinden dat de eigen culturele identiteit van woonwagenbewoners in Nederland te weinig wordt erkend. Ook het Rijk heeft hier te weinig oog voor, zeggen ze. Het ministerie van Binnenlandse Zaken komt daarom met een nieuw woonwagenbeleid.
Erkende woonvorm
Nederland telt ongeveer 8300 standplaatsen voor woonwagens, verdeeld over 1150 kampen. Daar wonen nu nog zo'n 35.000 mensen. Dat aantal is overgebleven na de afschaffing van de Woonwagenwet in de jaren 90, als gevolg van het 'uitsterf- en afbouwbeleid' van de gemeenten.
Dat houdt in dat jongeren die een eigen wagen op een kamp willen, die niet kunnen krijgen. En ouderen die overlijden, mogen hun wagen ook niet doorgeven aan een volgende generatie; hun standplaats wordt opgeheven. Veel 'kampers' kwamen daardoor tegen hun zin in huizen buiten de kampen terecht.
Woonwagenbewoners verzetten zich daartegen en kregen ook gelijk van het College voor de Rechten van de Mens: verschillende gemeenten maken zich schuldig aan discriminatie, zegt het college. Want de woonwagen is een erkende woonvorm en sinds 2014 zelfs cultureel erfgoed.