Meer over atletiek
Atletiek, de moeder aller sporten, staat sinds de eerste Paralympische Spelen van 1960 in Rome op het programma. De sporters komen uit in dezelfde disciplines als olympische atleten en er zijn 170 medaille-evenementen. Wereldwijd zijn de meeste paralympische sporters actief in atletiek.
Een groot verschil met de Olympische Spelen is dat atleten gebruik mogen maken van hulpmiddelen als de wheeler-rolstoel, een of meerdere prothesen, een touw, waarmee de coach een atleet kan begeleiden en geluid, bij een visuele beperking.
Sinds de Paralympische Spelen van Sydney in 2000 worden de atleten op basis van hun handicap ingedeeld in verschillende klassen. In atletiek worden de klassen aangeduid met een ‘F’ of een ‘T’ en een nummer. De ‘F’ staat voor Field (veldnummers), de ‘T’ voor Track (baannummers).
Omschrijving klassen atletiek
Klasse | Omschrijving | |
T/F11-13 | Deze drie klassen zijn de categorieën voor atleten met een visuele beperking. Hierbij is klasse 11 voor de atleten die (vrijwel) niets zien en klasse 13 voor atleten die slechtziend zijn. | |
T/F20 | Atleten met een verstandelijke beperking. | |
T32-38 en F31-38 | De 30-klassen zijn voor sporters met cerebrale parese of soortgelijke aandoeningen. De beperking heeft invloed op de controle van benen, romp, armen en handen. Hoe lager het nummer van de klasse, hoe groter de beperking. | |
F40 | In deze klasse worden kleine mensen ingedeeld (Achondroplasie). | |
T/F42-46 | In deze klasse komen atleten met beperkingen aan de ledematen voor, zoals amputaties. In klasse 42-44 hebben sporters een beperking aan de benen, in klasse 45-46 is de beperking aan de armen. | |
T51-54 en F51-58 | De 50-klasse betreft atleten die rolstoel gebonden zijn. Ook hier betekent een lager nummer, een ernstiger beperking. |