Na acht Spaanse jaren komt er een nieuwe Europees kampioen

Na acht jaar en elf dagen komt er zondagavond met de finale tussen Portugal en Frankrijk een eind aan de Spaanse heerschappij in het Europese landenvoetbal.

Op 29 juni 2008 mocht keeper Iker Casillas even na 22.30 uur in het Ernst Happelstadion in Wenen de Henri Delaunay-beker omhoog houden. Vier jaar later volgde hetzelfde tafereel in Kiev. Het was voor het eerst dat een Europees kampioen de titel met succes wist te verdedigen.

En gestolen was het zeker niet. Zowel in 2008, toen nog onder leiding van de inmiddels overleden trainer Luis Aragonés, als in 2012, onder de inmiddels vertrokken Vicente Del Bosque, speelde Spanje hoogstaand voetbal.

Ook in de periode daarvoor had 'La Furia Roja' jarenlang een prima selectie, maar lukte het nooit om door te dringen tot de absolute eindfase van een toernooi. Dankzij de winnende goal van Fernando Torres tegen de Duitsers in de finale van 2008 veranderde de Spaanse ploeg in een team van winnaars.

Absolute hoogtepunt was het behalen van de wereldtitel, twee jaar later in Zuid-Afrika. Die finale laten we even buiten schot. Het Spaanse nationale elftal domineerde de voetbalwereld met het tiki-taka-voetbal van FC Barcelona, gecombineerd met het fysieke spel van Real Madrid.

De meeste indruk maakt misschien wel het elftal van Del Bosque in de EK-finale van vier jaar terug. Nadat het Italië is gelukt de Spanjaarden in de groepsfase op 1-1 te houden en in de halve finale Duitsland met 2-1 naar huis te sturen, beginnen de Azzurri vol vertrouwen aan de eindstrijd.

En dat hebben ze geweten ook. Spanje liet geen spaan heel van de Italianen: 4-0.