Bungelen aan een museumstuk
Lambert Teuwissen
Redacteur
Lambert Teuwissen
Redacteur
Metalen klimrekken. Betonnen springstenen. Minimalistisch strak ontwerp. De speelplekken van Aldo van Eyck (1918 - 1999) zijn onmiddellijk te herkennen. Tussen 1947 en 1978 maakte hij er meer dan 700 voor de stad Amsterdam. Tegenwoordig zijn ze bijna allemaal uit het straatbeeld verdwenen.
Zonde, vinden ontwerpers Anna van Lingen en Denisa Kollarová. Voor hun project Seventeen Playgrounds gingen ze op zoek naar de sporen die hij achterliet.
"We zijn zijn werk gaan waarderen toen we zagen wat ervoor in de plaats kwam. Dat zijn vaak plastic monsters met maar één functie. Een kasteel of een draak of zo", zegt Van Lingen. "De toestellen van Van Eyck zijn zo minimalistisch, dat hij de kinderen uitdaagt hun vindingrijkheid te ontdekken. Dat is tegenwoordig veel minder het geval."
"We hebben veel tijd doorgebracht op de speelplekken en dan spraken we kinderen die bezig waren. De een zei dat een klimkoepel een spaceshuttle was, en de andere noemde het zijn huis. Op het moment dat je al een kasteel hebt, valt dat weg."
Tijdens de wederopbouw begon Van Eyck als architect in dienst van de gemeente braakliggende terreintjes om te vormen tot speelplekken. Daar was niet alleen behoefte aan door de babyboom, het ging ook verpaupering tegen. "Het waren vergeten plekjes die hij nieuw leven inblies. Zoals in de Nieuwmarktbuurt, waar veel ingestort of gesloopt was. In de uitbreidingswijken als Buitenveldert en Nieuw-West ging men het later meer structureel inplannen."
Door het gebruik van materialen als beton en staal, sloten de ontwerpen naadloos aan bij het straatbeeld. Dat werd nog eens versterkt door het feit dat Van Eyck geen hekken om zijn speelplekken zette. Door strategisch bankjes, bosschage of rekstokken te plaatsen, werd het terrein afgebakend. "Hij probeerde de plekken zo in te delen dat hij met zijn compositie hij een manier van bewegingen uitlokte waarbij het kind niet de behoefte had om de straat op te rennen."
Tand door de lip
Toch verdween het werk van Van Eyck. Speelplaatsen moesten aan strenge regels en veiligheidsnormen voldoen en Van Eyck had nog nooit van rubbertegels of valnetten gehoord. De spijlen van de klimrekken stonden te ver uit elkaar en bij springstenen dreigt het gevaar van geschaafde knieën of een tand door de lip.
Van Lingen ziet daarnaast ook een drang naar vernieuwing. "Gemeenten en ouders willen nieuwe, moderne, kleurrijke speelobjecten, want dat is veel hipper dan dat ding dat je nog kent van toen je zelf buitenspeelde. Ik denk ook, al is dat speculeren, dat stadsdelen tegen elkaar op gingen moderniseren."
"Bovendien was het vaak opvulling van lege ruimtes en die grond is kostbaar tegenwoordig. Als je kan kiezen tussen een speelplaats of een parkeerterrein of kantoor, dan is de keuze makkelijk gemaakt. Het was heel vanzelfsprekend dat ze er waren en nu, nu ze weg zijn, worden ze pas gewaardeerd."
Rijksmuseum
Vandaar dat Van Lingen en Kollarová op slechts zeventien plekken in de stad sporen van Van Eyck aantroffen. Een klimberg in het Vondelpark, rekstokken en springstenen in de Lepelstraat, drie zandbakken in het Westerpark. Vaak zijn ze aangevuld met moderne elementen. De laatste speeltuin die geheel bewaard bleef, in Osdorp, is tegenwoordig een monument.
Het Rijksmuseum, waar de gids Seventeen Playgrounds wordt gepresenteerd, nam enkele jaren geleden enkele Van Eycks in zijn collectie op: in de beeldentuin staan meerdere klimrekken, waar kinderen overigens gewoon aan mogen bungelen. "Het is een slimme manier om de status van die speelplekken te verhogen."
Geadopteerde iglo
Van Lingen en Kollarová hebben zelf ook een echte Van Eyck in hun bezit: een afgedankte klimkoepel die ze achter een school in Nieuw-West vonden. "Het lag er maar verlaten bij, we geloofden onze ogen niet. Toen ik de directeur belde zei hij: neem dat ding in godsnaam mee, want ik weet niet wat ik ermee moet."
De geadopteerde iglo is een symbool voor hun project geworden. "Ze hadden enkele poten eraf gesneden, maar dat vonden we wel een goede illustratie van wat er nu met zijn werk gebeurt."
Als de koepel niet in een galerie staat om het werk van Van Eyck te illustreren, staat het klimrek gewoon buiten. "Daar wordt het de hele dag gebruikt door kinderen. Het maakt ze niet uit dat hij kapot is. Ze kunnen er toch op spelen."