Altijd droeg ze zijn laatste brief met zich mee
Door verslaggever Pauline Broekema
Daar stond ze, in de deur van haar appartement in Oosterbeek. Klein en levendig, met sprankelende ogen. Haar 80ste levensjaar al dik gepasseerd, maar nog ongelooflijk helder en scherp.
Een goede vriend van haar, professor Paul Sars, had me over Diet Kloos verteld. En hoewel Diet niet graag over de bezetting sprak, bemiddelde hij en kon ik voor een item in het NOS Journaal langskomen.
Ze kwam uit een sociaal voelend gezin in Dordrecht. Dat legde de basis voor haar verzet. Ze zong in 1941 bij huiskamerconcerten waarvan de opbrengst naar Joodse gezinnen ging. Daarna zocht ze voor Joodse families onderduikadressen. De bedeltocht op de fiets bracht haar naar de Zeeuwse eilanden.
Onderduikers
Taai, moedig en volhardend was ze. Als koerierster onderhield ze contact met onderduikers. Ging langs bij mensen voor wie haar bezoeken de enige afleiding vormden in een zenuwslopend isolement. Ze vervoerde illegaal materiaal. En maakte kennis met haar grote liefde.
Met een twinkeling in haar ogen vertelde ze over hem. Jan Kloos de student die diep in de illegaliteit zat. Diet en Jan bewezen dat een korte liefde een leven lang kan duren. In haar tas droeg ze altijd zijn foto’s en zijn laatste brief met zich mee.
Het zou een uitstekend huwelijk zijn geworden. Dat weet ik zeker.
Ze trouwden in Dordrecht in het najaar van 1944. Even snel naar het gemeentehuis in een onttakelde stad. Ze was in het donker gekleed. Een rouwstoet passeerde. Dat moest een voorbode zijn geweest, dacht ze later. Maar gelachen hadden ze ook. Een kennis riep in het voorbijgaan. "Wat doen jullie nu? Trouwen? Is het een motje?" Welnee, het was pure liefde. Een bezegeling van wat een uitstekend huwelijk zou zijn geworden. "Dat weet ik zeker", zei ze tegen me. Hij de bioloog, zij de studente aan het conservatorium, ze waren in alle opzichten aan elkaar gewaagd.
Mishandeld
Kort na hun huwelijk werden ze in Dordrecht door de Sicherheitsdienst van hun bed gelicht en naar de gevangenis in Utrecht gebracht. Diet zag Jan weer bij de SD aan de Maliebaan. Een korte ontmoeting was het, in het bijzijn van bewakers. Hij bleek gehavend, was bij de verhoren zwaar mishandeld. Diet moest terug naar haar cel aan het Wolvenplein in Utrecht, onkundig van het feit dat Jan op transport ging naar Amsterdam.
Na het eerste gesprek met Diet filmde ik in de Wolvenpleingevangenis. In die gevangenis zat, ook in het najaar van 1944, de jongste broer van mijn moeder. Hij werd later gefusilleerd. De smeedijzeren trappen, de ijzeren balustrade, de cellen: het kostte me geen moeite een voorstelling van de gevangenschap te maken.
Bij het volgende bezoek aan Diet had ik juist de dossiers gelezen van de gevangenisbewakers in de Wolvenpleingevangenis in 1944. Ik vroeg Diet naar haar verblijf in de cel. En ze vertelde hoe ze zichzelf rekensommen gaf, gymnastiekoefeningen deed, rondjes liep om fit te blijven en niet gek te worden.
Op een dag kreeg ze een celgenoot van wie ze vermoedde dat het een verraadster was. Bang in haar droom namen te noemen bleef ze nachtenlang wakker. Het brak haar op, nooit zou ze meer goed slapen.
Herkenningsfluitje
“De bewakers herinner ik me niet meer”, beweerde ze. Ik putte uit de in de archieven opgedane kennis. “Er was er één bij die gevreesd was en die jullie herkenden aan haar voetstappen”, zei ik. Diet knikte en noemde onmiddellijk de juiste naam. “Het was een rotmens”, zei ze.
Na enkele weken werd ze vrijgelaten. In de verhoren had ze zich van de domme gehouden. Ze fietste op een geleende fiets naar Amsterdam, posteerde zich dag na dag voor de Weteringschansgevangenis bij de luchtplaats en floot hun herkenningsfluitje. Maar een reactie bleef uit. Jan Kloos leefde al niet meer. Hij was aan de Amstel gefusilleerd en ligt op de erebegraafplaats in Bloemendaal.
Triomfen
In zijn afscheidsbrief vroeg Jan aan Diet vooral het leven weer op te pakken. En dat deed ze. Na de bevrijding had ze in Parijs een kortstondige relatie met de later beroemd geworden dichter Paul Celan. Als oratorium-zangeres vierde ze triomfen. Was als muziekdocent voor veel studenten richtinggevend.
Na het item in het Journaal hielden we contact. Met Paul Sars maakte ik voor het Bevrijdingsmuseum in Groesbeek een tentoonstelling over haar leven. Ik zie haar nog zitten bij de opening. Ze werd geprezen en gevierd en ze genoot ervan.
Op de dag dat overal de Mattheüs werd opgevoerd is ze overleden. Naast haar bed heeft ongetwijfeld die tas gestaan met die brief. Het “Erbarme Dich” klonk toen ze stierf. Haar leven lang rouwde ze om een man die had moeten blijven leven en met wie ze gelukkig had moeten worden. Maar desondanks vervulde ze hartstochtelijk zijn opdracht.