NAP-peilmerk bij Cadzand
NOS NieuwsAangepast

'Jarig NAP vergelijkbaar met nulmeridiaan van Greenwich'

Het is onmogelijk ze te ontwijken in Nederland: de blauwe bordjes met witte markeringen van het NAP. Doordat er meer dan 35.000 door het hele land zijn, is er vrijwel altijd eentje te vinden binnen een kilometer van elke willekeurige plek in ons land. Vandaag precies 200 jaar geleden werd het systeem landelijk ingevoerd.

"Destijds had iedere regio zijn eigen peil. Het Friese Zomerpeil, het Delfsland Peil, Rijnlands Peil. Ieder waterschap had zijn eigen en heel veel steden hadden er ook nog een. Het was vanuit ons perspectief een zooitje", zegt Petra van Dam, hoogleraar waterstaatkundige geschiedenis van de Vrije Universiteit in Met het Oog op Morgen.

"Op 18 februari 1818 vaardigde koning Willem I een besluit uit om te zeggen: nu is het afgelopen. Het Amsterdamse wordt overgenomen voor het beheer van de grote rivieren."

In de hoofdstad had burgemeester Johannes Hudde al in 1684 witmarmeren stenen geplaatst in de sluizen van Amsterdam om het waterpeil te kunnen meten. Tegenwoordig zijn er nog twee van te zien, bij de Eenhoornsluis en in de Nieuwe Brug.

"Hudde vond het belangrijk om voor eens en voor altijd het nulpunt voor Amsterdam in te stellen. Dat deed hij door een jaar lang het waterpeil van het IJ te meten en het gemiddelde te nemen van het zomervloedpeil. Dat werd het Amsterdams Peil."

Johannes Hudde

"Een nulpunt is handig als je hoogte moet meten, want je wilt weten of iets 3 meter boven nul ligt of 1 meter eronder. Vooral als je hoogtes op twee plekken wilt vergelijken dan moet je een gemeenschappelijke basis hebben om dat te doen."

In de tijd van Willem I was een dergelijke standaardisatie van belang omdat hij veel infrastructuur aanlegde of verbeterde. Hij liet kanalen graven, dijken aanleggen, riviermondingen verleggen. Een eenduidige rekenmethode was onmisbaar om de diepte van de rivieren en de hoogte van de dijken vast te stellen.

Het is handig als de rails bij de grens niet ineens 20 centimeter omhoog moet.

Historicus Petra van Dam

Volgens Rijkswaterstaat is het systeem even revolutionair te noemen als de nulmeridiaan van Greenwich. "Nederland heeft het over de hele wereld geëxporteerd", legt hoogleraar Van Dam uit. "Eerst nam Duitsland het over in 1876. Zij gingen spoorwegen bouwen en dan is het handig als de rails op elkaar aansluiten, dat je niet bij de grens ineens 20 centimeter omhoog moet."

"In 1955 werd het over heel Europa uitgebreid, toen het als basis diende voor het Europese hoogtenetwerk. Ook hebben we het geïntroduceerd in Japan, Indonesië en bij ontwikkelingsprojecten in Afrika."

Dat het Nederlandse peil de goudstandaard werd voor hoogtemeting komt door onze expertise op dit gebied, stelt Van Dam. "Hoogtemeting stond eind 19e eeuw in Nederland op hoog niveau. We waren goed in het ontwikkelen van nieuwe technieken en wiskunde."

In die tijd kreeg het Amsterdams Peil ook de toevoeging Normaal. "In de zin van 'genormaliseerd'. Landmeters ontdekten dat er wat foutjes zaten in de berekeningen toen nauwkeurigere waterpassen werden ingevoerd. Het zou veel mooier zijn als de N voor 'Nederlands' zou staan, maar dat staat vreemd met 'Amsterdams'."

Nameten

De tienduizenden meetpunten worden tegenwoordig elke tien jaar vergeleken met het NAP om te controleren of ze niet verzakt zijn. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat nog eens 400 peilmerken diep onder de grond aangebracht, op een zandlaag die nauwelijks verzakt.

Voor de controles leggen landmeters jaarlijks duizenden kilometers af met hun waterpasinstrumenten. "Dat zijn tegenwoordig een soort computers. Je kijkt door het instrument naar de baak, waar vroeger cijfertjes op stonden maar tegenwoordig een barcode. De waterpas doet klik en dan heeft hij het al naar de computer doorgestuurd. Daar is een ambacht verloren gegaan, wat ik jammer vind als historicus, maar het is ook wel fijn dat het steeds nauwkeuriger wordt."

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl