Oorlogskunstenaars publiekstrekker Stedelijk
De reguliere collectie is nog niet terug uit de schuilkelder, maar toch heet het Stedelijk Museum in Amsterdam alweer mensen welkom. Tentoonstellingen over het werk van Canadese oorlogskunstenaars, ondergrondse literatuur en getroffen kunstenaars zijn publiekstrekkers.
"Een eerbetuiging aan hen die de bezetter hun verzetswil toonden, ofwel slachtoffer werden van de onmenselijkheid van diezelfde bezetter", luidt de uitleg bij de tentoonstelling Kunst in het harnas. Schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerk en affiches van personen die slachtoffer werden van de nazi's. In de catalogus veel kruisjes bij de kunstenaars die dat niet overleefden.
Beeldhouwer Gerrit van der Veen bijvoorbeeld en zijn medestrijder Willem Arondeus, beide gefusilleerd voor hun verzetswerk in Amsterdam. "Zeg de mensen dat homoseksuelen niet per definitie zwakkelingen zijn", vroeg Arondeus zijn advocaat nadat hij de doodstraf te horen had gekregen.
Zelfmoord, Auschwitz, Cap Arcona
Werk ook van Joden die de oorlog niet overleefden. Grafica Fré Cohen bijvoorbeeld, die een eind aan haar leven maakte toen ze als onderduiker werd gepakt. Of J.J. Isaacson, schilder, fotograaf en de enige recensent die bij leven over Van Gogh schreef ("Vincent is voor het nageslacht"). Op 83-jarige leeftijd werden hij en zijn vrouw vermoord in Auschwitz.
Schilder Henk Henriët kwam om bij de ramp met de Cap Arcona, vlak voor de bevrijding. Hij en anderen hebben "hun leven gegeven voor een vrij land en vrije kunst", meent het museum.
War artists
Elders in het museum hangen 56 werken van negen Canadese 'war artists', schilders in dienst van het optrekkende leger. "Zij hebben ernaar gestreefd de verrichtingen van het Canadese leger in de oorlog in beeld te brengen en bewaren, zowel voor de tegenwoordige generatie als voor het nageslacht", valt te lezen in de catalogus. Tweetalig, zodat ook hun landgenoten een bezoekje kunnen brengen.
Deze mannen schilderden capitulerende Duitsers, uitgebrande tanks, verstilde stadsruïnes en overwinningsparades. Maar ook de stapels lijken in Bergen-Belsen.
Een bevreemdende situatie, noemt Alex Colville zijn bezoek aan dat vernietigingskamp. "Je voelt je rot dat je je niet erger voelt. Ik bedoel: als je een dode ziet, voelt je je slecht; maar bij vijfhonderd doden voel je je niet vijfhonderd keer slechter. Je voelt op een gegeven moment niks."
Zijn collega Orville Fisher kwam zelfs op D-day aan land op Juno-beach, gewapend met waterbestending papier en glycerineverf. "Er waren alleen maar neutrale kleuren: grijs, khaki, en donkerbruin als khaki-uniformen nat werden. De enige kleuren waren de vlaggen waar elke eenheid aan land moest. En het water was bloedrood."
Het Stedelijk was in de oorlog gewoon open. De vaste collectie moderne kunst ("entartet" volgens de nazi's) was aan het begin van de bezetting overgebracht naar een bunker in de duinen van Castricum, maar men bleef tentoonstellingen organiseren over kunst en design.
Daarbij balanceerde directeur Roëll op het randje tussen collaboreren (met propagandistische tentoonstellingen) en verzet, bijvoorbeeld door kunstenaars te steunen die zich niet hadden aangesloten bij de Kultuurkamer. Een affiche over 150 jaar mode met prominent het woord 'moffen' erop (ogenschijnlijk werd het kledingstuk bedoeld), moest worden vervangen.
Conservator Willem Sandberg was zelfs actief betrokken bij de verzetsgroep rond Gerrit van der Veen. Hij moest onderduiken toen aanslagen op de Duitsers mislukten.
Terwijl hij aan deze nieuwe gelegenheidstentoonstellingen werkte was Sandberg ook bezig de vaste collectie terug te halen. Een deel staat alweer op de vloer, met hun afbeeldingen naar de muur. Publiek mag hier pas komen zodra alle werken weer thuis zijn. "Eerst moet het gezin weer compleet zijn."