'Ellende van Sobibór is nog niet tot Nederland doorgedrongen'
Nederlanders hebben over het algemeen nog geen idee wat hun Joodse landgenoten tijdens de oorlog hebben doorgemaakt. Dat ontdekt Jules Schelvis, die net uit de vernietigingskampen is teruggekeerd in Amsterdam. Stadgenoten weten niet waar hij was en wat hij heeft meegemaakt - en hebben geen interesse om dat te ontdekken.
De 24-jarige drukker van Joodse komaf loopt onwennig door de stad, waar mensen het gewone leven weer proberen op te pakken. Hij vraagt zich vertwijfeld af wie er, net als hij, is teruggekomen uit de kampen. Van zijn ouders en zus heeft hij nog niets gehoord.
Niemand lijkt verbaasd dat hij hier rondloopt. "Er zijn nog maar weinig mensen die ik ken. Als ik al iemand ontmoet, gaat het gesprek over de hongerwinter. Die heeft zo'n grote stempel op de mensen gedrukt. Ik zeg dan maar niets over de honger in de kampen. Ze hebben duidelijk hun eigen sores."
Ruim twee jaar geleden, in mei 1943, werd hij samen met zijn vrouw Rachel en haar Joodse familie opgepakt tijdens een razzia. Via kamp Westerbork werden ze gezamenlijk op transport gezet naar Polen, naar een werkkamp, dachten ze. Schelvis had zijn gitaar meegenomen, omdat hij hoopte dat ze misschien wat muziek konden maken, 's avonds na het werk.
De Duitsers wilden ons de illusie geven dat we in een 'gewoon' werkkamp terecht gekomen waren en daar trapten we toch wel in.
Ze kwamen terecht in kamp Sobibór, waar niemand ooit van had gehoord. "Op het eerste gezicht zag het er lieflijk uit. Ik zag barakken met gordijntjes en plantjes voor de ramen. De Duitsers wilden ons de illusie geven dat we in een 'gewoon' werkkamp terechtgekomen waren en daar trapten we toch wel in."
Tachtig mannen uit het transport werden geselecteerd om elders aan het werk te gaan en Schelvis slaagde erin bij die groep te komen, als nummer 81. Rachel ging samen met de andere vrouwen een andere kant op. Ze wisselden nog een korte blik. Het was de laatste keer dat hij haar zag.
Terwijl Schelvis meeging naar een kamp uren reizen verderop, werd de hele groep die was achtergebleven nog dezelfde dag vergast en gecremeerd. Schelvis ontdekte dat pas dagen later, toen gevangenen in het werkkamp Dorohuzca hem vertelden dat vrijwel iedereen in Sobibór hetzelfde lot te wachten stond: direct uit de trein de gaskamers in.
"Ik kon er met mijn verstand niet bij. Waarom lieten de Duitsers ons een reis van tweeënzeventig uur maken om ons daarna meteen te vermoorden?", zegt Schelvis.
Zeven nazi-kampen heeft Schelvis in de afgelopen twee jaar overleefd, de een nog gruwelijker en barbaarser dan de ander. Honger, ziekte en ontberingen heeft hij doorstaan en gisteren is hij, dankzij een lift met een vrachtwagen, eindelijk in Amsterdam aangekomen.
Hij werd afgezet op het Koningsplein, dicht bij drukkerij Lindenbaum, waar Schelvis in februari 1941 vanwege zijn Joodse afkomst werd ontslagen. Omdat hij toch in de buurt was, ging Schelvis langs bij de drukkerij. "De bedrijfsleider vroeg wat ik kwam doen. Hij vond het maar lastig dat ik opdook, omdat hij, zei hij, al ander personeel had aangenomen. Ik was dus overbodig en kon weer gaan."
Schelvis liep door naar het huis waar een oom en tante (zij is 'Rijksduitse' van oorsprong) van zijn vermoorde vrouw wonen. "Met knikkende knieën trok ik aan de bel. Tante Annie riep: 'Wie is daar?' Ik zei: 'Ik ben het.' Ik hoorde haar tegen haar man zeggen: 'Mijn god, ik geloof dat Jules is teruggekomen.' Ze hebben me liefderijk ontvangen. Voorlopig heb ik een plek om te wonen."
De naam en betekenis van kamp Sobibor zijn niet tot de stad en tot Nederland doorgedrongen.
Tussen de weinige bezittingen die Schelvis nog heeft, zitten de aantekeningen die hij maakte toen hij vlak na zijn bevrijding op 8 april in een ziekenhuis herstelde van vlektyfus. Alles wat hij heeft meegemaakt sinds zijn arrestatie in 1943 heeft hij opgeschreven, op de achterkant van ziekenhuisformulieren. Een verhaal dat hij misschien ooit zal willen vertellen, maar dat nu nog te groot en te pijnlijk is.
"Tegen iedereen die ik tegenkom zou ik willen uitschreeuwen dat ik een van de zeldzame uitzonderingen ben, dat ik twee jaar geleden hier in de buurt met duizenden tegelijk van huis ben gehaald, dat ik naar vernietigingskamp Sobibór ben gestuurd en dat ik de oorlog heb overleefd", zegt Schelvis.
"Maar de bevolking van Amsterdam weet niet van het bestaan van Sobibór af. De naam en de betekenis zijn niet tot de stad en tot Nederland doorgedrongen, dus ook niet dat vrijwel alle Joden hier uit de buurt daarheen zijn gestuurd en na aankomst zijn vergast."
"Niemand kan ook weten dat ik daar en in talloze andere kampen ben geweest, waar dood en verderf heeft geheerst, dat ik uit de hel ben teruggekeerd en dat ik meer dan wie ook verscheurd ben van binnen."