Voer gepikt, varkens geslacht, maar Artis gedijt
Artis is heropend. De Amsterdamse dierentuin heeft de oorlog verrassend goed doorstaan, al had de schaarste niet veel langer moeten duren.
Tijdens de vooroorlogse depressie had de zoo nog een zieltogend bestaan geleid, met tegenvallende bezoekersaantallen en oplopende schulden. Vlak voor de oorlog werd Artis daarom omgevormd van elitesociëteit naar een park voor een breed publiek.
Ondanks de bezetting kon Artis daarom nog nieuwe dierenverblijven openen, zoals de apenrots, een kamelenveld en een bizonweide. De bezoekersaantallen namen toe, ook al mochten er vanaf 1941 geen Joden meer komen. Voor Duitse soldaten was het ook een populair uitje: dierentuinen pasten in de nationaalsocialistische leer, die immers was gestoeld op perverse ideeën over natuurlijke selectie.
Onderduikers in apenrots
In de nacht van 13 op 14 juli 1941 kreeg Artis voor het eerst direct met de oorlog te maken, toen Britse brandbommen bedoeld voor een nabijgelegen rangeerterrein, het park raakten. De nijlpaardenstal brandde uit, een giraffe, tijger en poema moesten worden vrijgelaten vanwege de verstikkende rook. Directeur Sunier stond in pyjama klaar om ontsnapte roofdieren te doden, maar uiteindelijk bleven have en personeel ongedeerd.
In de loop der jaren vonden vele tientallen onderduikers een plekje in de verblijven, Joden, verzetsmensen, of jonge mannen die aan de Arbeitseinsatz wilden ontkomen. Oppasser Van Schalkwijk ving Joodse omwonenden op als er een razzia werd gehouden.
"We gingen daarna meteen naar de apenrots, waar ik een plank over het water legde. Door het water om de rots hadden de Duitsers natuurlijk geen erg dat er Joden zaten."
Anderen zaten verstopt boven de roofdierverblijven ("waar we eindeloos hebben gekaart") of het nachthok van de ijsbeer. Verzetsman Henk Blonk werd in het chimpanseeverblijf de buurman van de gorilla Japie. "Japie zat me de hele tijd door een gaatje in de wand te beloeren. Je dacht redelijk veilig te zitten, maar die aap verlinkte eigenlijk alles."
Kinderboerderijdieren geslacht
In de hongerwinter werd ook voor de dieren het eten schaars. Leeuwen en tijgers kregen gevangen rat, duif of eend, nageboortes uit een bevriende kraamkliniek of soms - tegen hun zin - stokvis. Er werd gras gemaaid voor de planteneters, of eikels en kastanjes verzameld.
Voeren gebeurde voordat de poorten opengingen, anders pikten bezoekers het: met breinaalden werd het brood van de beren gegapt. De kinderboerderij werd gesloten toen kippen, ganzen, een zwaan en een varken verdwenen. Geslacht door hongerige buurtgenoten.
Grootste opgave was het verwarmen en filteren van de enorme aquaria. Dat lukte door stiekem stroom af te tappen van de bovenleiding van de tram. Toen de stroom in de laatste oorlogsmaand definitief uitviel in Amsterdam, schakelde men over op een aggregaat, waar een flinke voorraad benzine voor was gehamsterd.
Niet alleen de dieren profiteerden ervan: Amsterdammers kwamen zich graag warmen in het apenverblijf of de aquariumruimte. De brandstofvoorraad was net voldoende om de oorlog uit te zingen.
Zo kwam Artis goed de oorlog door. Er kwam zelfs meer dieren bij: vluchtelingen uit de Haagse Dierentuin bijvoorbeeld, waar de Duitsers de kustverdediging uitbreidden. Of de drie leeuwen, twee welpjes en twee poema's van Ouwehand die in november ineens uit Rhenen moesten vluchten vanwege de oorlog.
Of chimpansee Sambo met zijn vrienden snel weer naar Den Haag kan, is de vraag: daar is het dierenpark zo verwaarloosd dat het de vraag is of het er ooit weer bovenop komt.