Aanhoudende plunderingen door geallieerden bron van ergernis
Stafchef Kruls van het Militaire Gezag breekt zich er al maandenlang het hoofd over: de aanhoudende plunderingen en vernielingen waar geallieerde militairen zich in bevrijd gebied schuldig aan maken.
In een brief vandaag aan de Nederlandse minister van Oorlog in Londen stelt hij dat de plunderingen "ontstellende proporties" hebben aangenomen in de gebieden waar de bevolking is geëvacueerd. Ook in pas bevrijde gebieden, zoals Gennep, zijn vrijwel alle leegstaande huizen geplunderd.
Tot grote ergernis van Kruls doet de geallieerde legerleiding er weinig aan.
Alle verlaten huizen zijn zonder uitzondering bezocht en met onbeschrijfelijk vandalisme overhoop gehaald, vernield en leeggestolen.
Met name in de geëvacueerde gebieden rond Nijmegen, in de Betuwe en langs de Maas in Limburg regent het klachten. In oktober rapporteerde reserveluitenant D.P. Roosenburg van het Militair Gezag na een werkbezoek wat hij gezien had in de gemeenten Elst, Bemmel, Valburg, Heterenen, Hemmen en Dodewaard.
"Alle verlaten huizen zijn zonder uitzondering bezocht en met onbeschrijfelijk vandalisme overhoop gehaald, vernield en leeggestolen. In totaal zijn ongeveer veertig safes geforceerd, voor honderdduizenden guldens aan geld, juwelen, linnengoed, schilderijen, kleren en dekens gestolen."
"Ieder huis biedt hetzelfde desolate beeld van vernieling; kapot gesmeten aardewerk, verscheurde foto's en kleren, meerdere malen wordt de vloer, de tafel en eens zelfs de Nederlandse vlag als wc gebruikt. Het is buiten twijfel dat tenminste 95 procent van deze plundering geschiedt door geallieerde troepen."
Gelegenheid maakt de dief
Hoewel plundering volgens het oorlogsrecht ten strengste is verboden, wordt dit in praktijk slecht nageleefd. De stagnatie van de geallieerde opmars heeft tot een enorme drukte in het frontgebied geleid. Op grote schaal zijn burgers geëvacueerd, waardoor de militairen vrij spel hebben in de lege dorpen. En de gelegenheid maakt de dief: er zijn nauwelijks burgers en autoriteiten die hen daar op de vingers kijken.
Zowel Amerikaanse, Britse als Canadese troepen maken zich schuldig aan de plunderingen en vernielingen. Militairen nemen spullen mee om hun stellingen te verstevigen of hun verblijfplaats aangenamer te maken met bedden, gordijnen, tapijten of kachels. Op zoek naar brandstof slopen ze geregeld hout uit woningen of gebouwen of kappen bomen uit parken en bossen. Ook nemen ze vee mee voor eigen consumptie.
Soms wordt er ook alleen geplunderd voor eigen gewin: souvenirs om na de oorlog mee naar huis te nemen of spullen die de militairen verkopen op de zwarte markt.
Plunderingen en vernielingen zijn ook een vorm van ontlading voor de oorlogsomstandigheden aan het front. Het vooruitzicht mogelijk gewond of gedood te worden in gevechtssituaties leidt bij de jonge soldaten vaak tot onverschilligheid en het loslaten van de burgernormen.
In veel gevallen speelt alcohol een belangrijke rol: er is een permanente zoektocht onder militairen naar drank, tegen de angst en om te ontsnappen aan de harde realiteit van de oorlog. Ook in leegstaande huizen wordt veel drank gestolen.
'Laatste bezit geroofd'
Pastoor Jansen vertelt hoe de Britten het kapotgeschoten dorp Mook stelselmatig leeg hebben geroofd en uit de kelder van zijn pastorie onder andere 850 van de circa 1000 wijnflessen hebben meegenomen.
"De Amerikanen hebben mijn huis stuk geschoten; dat was militaire noodzaak. De Duitsers hebben mijn huis in brand gestoken; van hen viel niet anders te verwachten. De Engelsen hebben het laatste restje bezit, dat me was gebleven, geroofd", zegt Jansen.
"Voor mij is het niet zo erg: ik zal zonder wijn ook wel mijn ambt kunnen uitoefenen. Erger vind ik het voor mijn mensen, die een sober bestaan hebben moeten leiden, met hard werken zich een bescheiden bezit hebben gevormd en dan na de bevrijding van de overweldiger tot de ontdekking komen dat hun laatste bezit wordt geroofd door het leger der bevrijding."
Bewijsvoering
Kruls wijst in zijn rapportages aan SHAEF, de hoogte geallieerde legerleiding, op het gevaar dat de Nederlandse bevolking zich tegen de geallieerde troepen zal keren. Zover is het gelukkig nog niet gekomen, constateert hij, "maar er worden al vergelijkingen gemaakt tussen Duitse en geallieerde troepen, die niet in het voordeel van de laatste uitvallen".
Hij heeft SHAEF herhaaldelijk dringend verzocht tot strengere controle van de legereenheden, maar dat heeft nog niet geleid tot een effectieve aanpak. SHAEF, die als eerste prioriteit de oorlogsvoering heeft, dringt bij Kruls aan op gedetailleerde rapporten over individuen of eenheden die zich schuldig maken aan plundering.
Juist die bewijsvoering blijkt in praktijk moeilijk uitvoerbaar. Toezicht op grote schaal ontbreekt en er is verwarring over de gezagsvoering in het frontgebied in bevrijd Nederland. De onduidelijke bevoegdheden van de Nederlandse politie leiden er bovendien toe dat hun optreden niet altijd overtuigend overkomt en dat de geallieerde troepen daar ook weinig respect voor tonen.