Duitse soldaten aan het front in 1941

'Heel jonge jongens zijn de dood in gejaagd'

  • Jeroen Wielaert

    Verslaggever

  • Jeroen Wielaert

    Verslaggever

Ze lagen nog waar ze gesneuveld waren, in elkaars armen. Duitse parachutisten, nog geen achttien jaar oud. De Nederlandse dienstplichtige militair Andreas Oosthoek heeft geholpen met hun identificatie.

"Verstrengeld in de dood heet dat, het vlechtwerk van de dood, een harde alliantie", zo beschrijft hij wat hij zag in de onlangs verschenen roman Vuurland. "Het waren oorlogsslachtoffers, net als geallieerden en verzetsmensen", overpeinst de schrijver tijdens een wandeling door het duingebied boven Vlissingen.

De lijkenpikkers

De Zwarte Intendance werden ze genoemd, maar ook, nog cynischer, de lijkenpikkers. De identificatiedienst van het Nederlandse leger was een vreemd allegaartje van dienstplichtigen. Sommigen hadden al een hogere opleiding gevolgd, anderen waren anderszins afwijkend, namelijk homoseksueel. Ze waren niet geschikt om opgeleid te worden voor de strijd. Daarom werden ze afgestuurd op de restanten van hen die lang geleden gevallen waren.

Vuurland heeft een halve eeuw bij Oosthoek op zolder gelegen en is nu 'ontdekt' door uitgeverij Cossee. De roman is ook het verhaal van de verzengende liefde tussen een aspirant-officier van de identificatiedienst en een Duitse scholier.

Oosthoek is voormalig hoofdredacteur van de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC). Hij heeft van zijn homoseksualiteit nooit een geheim gemaakt. Met zijn huidige vriend woont hij aan de rand van de duinen boven Dishoek, op Walcheren.

Waar ze die man doodschoten, kan nu een keukenblok staan.

Andreas Oosthoek, schrijver

Voor onze ontmoeting heeft Oosthoek een kaart meegenomen vol details over Duitse geschutskoepels, kazematten en munitiemagazijnen, inclusief de locatie van het grote Fidelio-geschut. Op de wandeling wijst hij naar de plek waar de Duitse batterijcommandant van Dishoek is gefusilleerd - omstreden geschiedenis. Er is net een reeks gloednieuwe vakantiehuizen in retrostijl gereed gekomen. Oosthoek, grinnikend: "Waar ze die man doodschoten, kan nu een keukenblok staan."

Vlak na de oorlog is in dit gebied veel van de gesneuvelde soldaten gejat door de lokale bevolking. "Het is wel eens een soort pretpark genoemd", zegt Oosthoek, snerend. "Wapens, helmen, patronen, bajonetten. Het moet hier allemaal in menig hobbykamer zijn te vinden. Ze hebben er niet bij stilgestaan dat ze zich die voorwerpen toe hebben geëigend, maar een laatste identificatie hebben bemoeilijkt. In het geval van een keurig verzorgde begrafenis is het grafschennis. In het vrije veld komt het de facto op hetzelfde neer."

Vlissingen

In Vuurland beperkt Oosthoek zich vooral tot het gebied bij Vlissingen. Met de Identificatiedienst kwam hij overal in Nederland. De gesneuvelde Duitsers waren soms nog opvallend goed geconserveerd in klei en grondwater. Soms was het niet meer dan een geraamte, nog in uniform, half verzakt tegen een boom, een mitrailleurstandaard nog aan zijn voeten. Neergeschoten in een vergeten hoek van een akker.

De twee genoemde jonge Duitse para's kwamen om door een Canadese boobytrap van handgranaten, verstopt in een kreek in de Hoogerwaardpolder, de laagte onder de Brabantse Wal ten westen van Bergen op Zoom. Uit die richting had de fanatieke Duitse generaal Kurt Chill in 1944 een Kampfgruppe achter de Canadese veroveraars van Zuid-Beveland en Walcheren aangestuurd. Het was de slag om de Kreekrakdam.

"Dat had hij niet moeten doen", vertelt Oosthoek. "Ze hebben veel verliezen geleden. Daar zaten ook die jongens bij. Ze hadden geen enkele ervaring, zijn de dood in gejaagd. Wat doe je? Je zit midden in zo'n vlakte, zo'n kreek. Het lijkt een veilige tunnel. Ineens een explosie. Je vliegt de lucht in, er is nog een kameraad. Zo hebben we ze aangetroffen. Laat ik het maar eenvoudig houden: als je ze zo ziet, heb je daar je eigen gedachten bij."

Er is één ding wat overblijft: ellende. Dat is wat je ziet.

Andreas Oosthoek, schrijver

Het was als verdwalen in een anti-oorlogsfilm - zo staat het in Vuurland. "Het was niet iets om oprecht vrolijk van te worden", legt Oosthoek uit. "Je werd geconfronteerd met de dood en dikwijls ging het om heel jonge mensen. Het waren gewoon oorlogsslachtoffers, of het nu aan Duitse kant was, aan geallieerde zijde, of mensen van het Nederlandse verzet. Dan dacht je, zoveel jaar na de oorlog: 'waar ben ik in verzeild geraakt?' Het is een beetje een groot theaterstuk, met steeds wisselende decors, hier in het land, daar in het land. Er is één ding wat overblijft: ellende. Dat is wat je ziet."

Bij de lijken van de militairen troffen ze behalve hun nummerplaatjes van alles aan: sieraden, een gedicht in een restant van een uniform. "Al die dingen die je aantrof, zeggen toch iets meer over die jongen", zegt Oosthoek. "Een boerenjongen, een aanstaand ingenieur, alles wat je zou kunnen bedenken, het hele scala."

In Vuurland heeft Oosthoek het over een statement, een impliciete verklaring tegen elke vorm van oorlog en smeerlapperij. Anders van toon waren de contacten met Duitse nabestaanden. "We stonden niet in rechtstreeks verband", vertelt hij. "Dat was not done. We kregen veel vragen om foto's van de vindplaats en hoe ze eruitzagen. Het zijn codes die je niet mag breken. We hebben nooit en te nimmer die confrontatie met die families gehad. Het was te bezwarend. Wat we aantroffen was geen opwekkend gezicht."

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl