Coalitiepartijen IJsland besluiten samen door te regeren

De oppositiepartijen in IJsland beschuldigen de regering ervan koste wat het kost vast te houden aan de macht. De twee coalitiepartijen hebben volgens persbureau Reuters afgesproken samen verder te regeren, zodat er geen nieuwe verkiezingen hoeven te komen.

Samen zullen ze een nieuwe premier aanwijzen. De meest voor de hand liggende kandidaat voor die post is Sigurdur Ingi Johannsson, de minister van Visserij en Landbouw.

Protesten

Voor vanavond zijn voor de derde avond op rij protesten aangekondigd. De demonstranten zien het besluit van de coalitie niet zitten; hun eis is 'kosningar strax': nu verkiezingen. Via Facebook hebben zich al duizenden mensen aangemeld voor de betoging.

Maandag waren de protesten het grootst, volgens sommige schattingen waren er meer dan 10.000 mensen aanwezig. Gisteren waren het er beduidend minder, maar het plein voor het parlementsgebouw stond volgens de IJslandse internetkrant Iceland Monitor nog voor driekwart vol.

IJsland is in een regeringscrisis beland na de onthullingen in de Panama Papers over premier Gunnlaugsson. Het is nog niet helemaal duidelijk welke conclusie Gunnlaugsson daaruit heeft getrokken. Gisteren leek het er nog op dat hij aftrad als premier, maar in de late avond verstuurde hij een Engelstalig persbericht waarin staat dat hij zijn taken alleen voor onbepaalde tijd heeft overgedragen aan de vice-premier. Hij blijft partijleider.

Belangenverstrengeling

Uit de Panama Papers zou blijken dat Gunnlaugsson obligaties had van enkele banken die failliet gingen. Als premier zorgde hij namens IJsland voor een deal met de schuldeisers van de banken. Omdat hij vanwege de obligaties zelf ook schuldeiser was, zou hier sprake zijn geweest van belangenverstrengeling.

Uit een maandag en dinsdag gehouden poll onder de IJslanders, blijkt nog maar 10 procent vertrouwen heeft in Gunnlaugsson. In het onderzoek kwam Katrin Jakobsdottir, leider van de kleinste oppositiepartij, als meest betrouwbare politicus uit de bus. Ook de president kan nog op het vertrouwen van 54 procent van de ondervraagden rekenen.