Brief Linda Voortman aan Presidium Tweede Kamer

Geacht Presidium,

Op 23 december j.l. heeft het OM Den Haag besloten het onderzoek naar het lekken van de namen voor kandidaten voor de functie van Nationale Ombudsman te sluiten. Helaas is de dader niet gevonden. Wat wel helder is, is dat ik in elk geval niet de namen gelekt kon hebben. Ook heeft de Officier van Justitie in zijn afdoeningsbeslissing glashelder aangegeven dat het delen van namen met een fractiegenoot niet strafbaar is. Sterker nog, hij concludeert dat ik nooit als verdachte aangemerkt had mogen worden. U zult begrijpen dat ik blij ben dat ik hiermee van alle blaam gezuiverd ben.

Wel vind ik het nog steeds opmerkelijk hoe een en ander is verlopen. Ik ben een half jaar lang verdachte geweest van een ambtsmisdrijf. Mijn integriteit is in twijfel getrokken. Het lijkt erop dat mensen mij doelbewust schade hebben willen berokkenen.

Het naadje van de kous zal waarschijnlijk nooit helemaal achterhaald kunnen worden. Maar het moet wel mogelijk zijn om te achterhalen wat er wanneer nou precies door wie besloten is. In het gesprek dat ik op 23 september 2014 had met de Kamervoorzitter verwees zij diverse malen naar besluiten die genomen zijn door het Presidium. Vandaar dat ik mij tot u wend.

De aangifte die de Kamervoorzitter in uw opdracht deed behelsde twee aspecten:

A. Het lekken van namen naar de media. Dit deel van de aangifte was niet specifiek tegen mij gericht, maar op grond van de aangifte die in uw opdracht gedaan is werd ik wel als voornaamste (enige?) verdachte beschouwd. Dat dit op zijn zachtst gezegd merkwaardig is licht ik hieronder toe.

B. Dat ik de vertrouwelijkheid geschonden zou hebben aangezien ik met een fractiegenoot –die zelf geen kennis van de stukken had genomen- collegiaal overleg had gehad over de inhoud van vertrouwelijke stukken die voor alle Kamerleden ter inzage lagen. Van het schenden van de vertrouwelijkheid werd ik als gevolg van de aangifte direct verdacht.

De vragen die ik heb zijn de volgende:

1. Waarom besloot u tot het doen van aangifte in plaats van voor het minder vergaande alternatief van een vooronderzoek door de Rijksrecherche?

De Kamervoorzitter liet mij in het gesprek op 23 september weten “dat ze het vervelend vond dat zij aangifte tegen mij moest doen maar dat zij nu eenmaal een Presidiumbesluit uit te voeren had”. Dat verbaasde mij. U had er ook voor kunnen kiezen om zoals premier Balkenende deed toen er gelekt werd uit de notulen van de ministerraad over de Hedwigepolder een vooronderzoek in te laten stellen. Het contrast is ook nogal groot in vergelijking met twee lekincidenten die we in 2014 mee hebben gemaakt in de Kamer. Ten eerste lekken uit de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Hier werd niet eens een vooronderzoek naar ingesteld. Ten tweede het herhaaldelijk lekken van de inhoud van de Miljoenennota. Er kwam toen zelfs geen woord van afkeuring van de zijde van het Presidium en ook niet van de Kamervoorzitter. Waarom in dit geval dan wel meteen kiezen voor het zwaarste middel, namelijk aangifte en een strafrechtelijk onderzoek laten doen naar mijn handelen?

2. Waarom besloot u in strijd met de belofte van de Kamervoorzitter aan mijn fractievoorzitter om alsnog aangifte te doen van het vermeende schenden van de vertrouwelijkheid?

Op aandringen van de Kamervoorzitter besloten mijn fractievoorzitter en ik op 26 juni tot een schorsing. Dit omdat de Kamervoorzitter mijn fractievoorzitter had laten weten anders zelf maatregelen te zullen nemen. Zo zei ze tegen mijn fractievoorzitter dat zij zonder maatregelen van zijn kant aangifte zou doen van vermeende schending van de vertrouwelijkheid. Op dat moment was reeds bij haar bekend dat ik met slechts 1 fractiegenoot die de stukken niet had ingezien gesproken had over de stukken die ter inzage lagen. Ik neem aan dat toen u als Presidium besloot tot het doen van aangifte u dit ook wist. Waarom dus teruggekomen op de belofte om de aangifte in elk geval niet over de vermeende schending van de vertrouwelijkheid te laten gaan? Daarvoor waren immers al maatregelen genomen door mijn fractie. Dan was ik op dit punt nooit als verdachte aangemerkt geweest.

3. Wie heeft verdachtmakingen in de richting van mij en GroenLinks aan De Telegraaf doorgegeven?

Op 25 juni schreef De Telegraaf (zie bijlage) dat volgens “bronnen aan het Binnenhof” ik degene zou zijn die de namen van de kandidaten voor Nationale Ombudsman gelekt zou hebben naar diverse media. Op dat moment was uit het gesprek dat de Kamervoorzitter met mij gehad had op 19 juni al helder dat ik onmogelijk het lek kon zijn omdat ik nooit weet heb gehad van alle gelekte namen.

Op 28 juni publiceerde De Telegraaf een zogenaamde reconstructie (zie bijlage) waarin ook weer diverse bronnen werden opgevoerd. Dit stuk bevatte onder andere letterlijke passages uit het gesprek dat ik op 19 juni met de Kamervoorzitter gehad heb.

Dat De Telegraaf dit soort stukken schrijft geheel gebaseerd op anonieme bronnen is vervelend, maar wel haar goed recht. We leven immers –gelukkig maar- in een land waar vrije nieuwsgaring een groot goed is. Maar dat er mensen in de Kamer rondlopen die informatie uit een vertrouwelijk gesprek tussen mij en de Kamervoorzitter verdraaien en doorgeven aan De Telegraaf met als enig doel om mij en mijn fractie te beschadigen heeft mij gechoqueerd.

Is het mogelijk dat dit via een Presidiumlid is gegaan?

Heeft de Kamervoorzitter richting Presidiumleden –ten onrechte- de indruk gewekt dat ik namen gelekt zou hebben?

Heeft de Kamervoorzitter Presidiumleden verteld over de inhoud van het gesprek dat ze met mij gehad heeft?

Heeft de Kamervoorzitter überhaupt mijn naam genoemd richting Presidiumleden?

4. Waarom is bij de aangifte geen melding gemaakt van het feit dat het lijstje dat ter inzage lag een ander lijstje (de voordracht door de drie Hoge Colleges van Staat) was dan het lijstje dat gelekt is naar media (de mensen die gehoord zijn door de selectiecommissie)?

Pas tijdens mijn verhoor als verdachte bleek dat de Rijksrecherche niet wist dat er sprake was van twee verschillende lijstjes. Als de Rijksrecherche dat wel had geweten was van meet af aan duidelijk geweest dat de Kamerleden (waaronder ik) die de stukken ter inzage hadden gezien geen weet konden hebben van alle namen die gelekt zijn. Dit feit was bij de Kamervoorzitter (en ik neem aan dus ook bij u) bekend. In mijn gesprek op 19 juni heb ik de Kamervoorzitter hierop gewezen. Ze zei toen dat dit haar bekend was. Maar waarom hiervan geen melding gemaakt bij aangifte? Dan was ik nooit verdachte geweest van lekken naar de media. Doordat de Rijksrecherche bij aangifte niet volledig geïnformeerd is heeft de Rijksrecherche werk zitten doen dat met een volledige aangifte voorkomen had kunnen worden. De kring van mensen die kennis mocht hebben van de kandidaten die gehoord zijn door de selectiecommissie is immers veel kleiner dan de kring die kennis had genomen van de stukken die ter inzage lagen.

Ik vraag mij in dit verband ook af of de Kamervoorzitter ook gesproken heeft met de leden van de selectiecommissie. Zij waren immers de enigen die mochten weten wie er gehoord zijn door de selectiecommissie en dus kennis hadden van het lijstje dat gelekt is naar de media. Het zou niet meer dan logisch zijn geweest om daar te beginnen in plaats van bij de Kamerleden die de stukken die ter inzage lagen gelezen hadden.

Kortom, als gevolg van de aangifte die de Kamervoorzitter in opdracht van het Presidium deed ben ik op 2 zaken ten onrechte verdachte geweest. Ook het anoniem en foutief informeren van De Telegraaf was beschadigend en is mijns inziens een Kamerlid onwaardig. Het lijkt erop dat de aangifte in de vorm zoals deze kennelijk gedaan is vooral bedoeld was om zoals een van de bronnen in De Telegraaf al suggereert ervoor te zorgen dat ik ten onrechte onderwerp zou worden van een strafrechtelijk onderzoek. Ik wil dus graag weten welke rol uw Presidium daarin gespeeld heeft. Daarom verzoek ik om de Presidiumnotulen van 18 juni, 25 juni en 2 juli 2014 aan mij te verstrekken en de notulen van alle Presidiumvergaderingen daarna waarin over de kwestie is gesproken. Van de Kamervoorzitter begreep ik op 23 september dat ik daartoe en formeel verzoek kan doen wat ik bij deze doe.

Vriendelijke groet

Linda Voortman

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl