Wachte · Nationaal Archief

'Veegebouw' eerste stop in Nederland

Een enorm, gloednieuw Philipsgebouw in Eindhoven is een van de belangrijkste plekken voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders. Drie jaar geleden gebouwd als pakhuis voor radiotoestellen en andere elektronica is het nu een mensenopslag: Joden, dwangarbeiders, ontheemden, krijgsgevangenen en dissidenten komen hier aan.

Het Veemgebouw is in september vorig jaar ingericht als opvangcentrum. Eind mei waren er al zo'n 30.000 mensen verwerkt. "Een worstfabriek waar aan de lopende band wordt gewerkt", grapt een leidinggevende.

Arriverenden worden er ontluisd, gedoucht, ingeënt, gecontroleerd op ziektes, krijgen er een bonnenkaart, een nieuw persoonsbewijs en zonodig nieuwe kleren: veel concentratiekampgevangenen hebben hun versleten uniform nog aan. Er wordt meteen gekeken of men niet vrijwillig in het buitenland zat, als SS'er bijvoorbeeld.

De noodopvang is verre van luxe. Wat losse stromatrassen op de betonnen vloer. Meubilair en servies is bij elkaar gesprokkeld. Voor de tientallen baby's die er zijn geboren, is een kartonnen doos hun wieg.

Een Limburger die hier afgelopen november zat, was blij na twee dagen door te kunnen reizen. "Of 't aan het kamp ligt weet ik niet, maar na twee dagen voelden we ons als redeloos vee. Een oude boer noemde het spottend 'veegebouw'."

"In Eindhoven zijn wij geen passagiers maar vrachtgoed", zegt Gerhard Durlacher, die Auschwitz overleefde. "Een kille kampsfeer hangt daar als een loden wolk. Sommigen zitten of liggen, zonder hun kleien bezittingen uit het oog te laten. Zij breken het ongesneden brood, schrijven brieven of lezen gespannen om het gegons niet te horen."

"Wij allen wachten dagen of weken als gevonden voorwerpen op hun eigenaars."

Paardensoep

De Joodse Lore Samson heeft geluk: zij en haar vader worden er teruggevonden door haar broer en moeder. Ze waren van elkaar gescheiden toen de Duitsers in juni 1943 een inval deden in Tilburg: Lore was bij haar invalide vader gebleven op het moment dat het gezin een onderduikadres moest ontvluchten.

Via Westerbork en Theresiënstadt zijn ze in Eindhoven terechtgekomen. Via een briefkaartje konden ze laten weten dat ze aangekomen waren.

Voor wie geen familie op komt dagen wordt een ander opvangadres geregeld, bij willekeurige Eindhovenaren. "Een gezin nam ons op. Niet zozeer ons als wel onze bonkaarten", smaalt Rebecca Siegel. "Ze gaven ons niet veel, maar het was genoeg. Vooral veel soep. Niet slecht, maar toen we eens vroegen wat voor soep het was, bleek het paardensoep."

De leiding van het opvangkamp hoopt dat de tijdelijke bewoners de provisorische omstandigheden voor lief nemen. Treinen vol reizigers komen op de meest gekke tijden aan en worden dan zo snel mogelijk verwerkt. Waar mogelijk probeert men meer te doen, zoals een huwelijk regelen of lichaamsbeweging voor opgedoken onderduikers (dagelijks om 08.30 uur).

Had het niet anders gekund?

Pater Othmarus

Pater Othmarus, net terug uit Buchenwald, voelt het niet zo. De verzetsstrijder was "zonder enig teken van medegevoel of woord van welkom" terechtgekomen "in een stroom van repatriërenden van alle slag en soort, die een stel ambtenaren zakelijk trachtte te verwerken", zonder aandacht voor wat men in het concentratiekamp had beleefd.

Misschien onredelijk, filosofeert hij, "maar ook nu nog vraag ik mij af of dat nu niet anders gekund had".

Met zijn kortgeknipte haar en "boevenkop" voelde Othmarus zich na jaren gevangenschap in ieder geval nog niet thuis in de samenleving, zeker niet nadat hij afscheid had genomen van zijn kampgenoten.

"Jarenlange kameraadschap, hecht geworden door gezamenlijk gedragen leed, werd nu beëindigd door 'n handdruk, 'n glimlach. Vier heldhaftige jaren losten zich op in alledaagsheid."