Nederlandse overlevenden in kamp Buchenwald · Verzetsmuseum Amsterdam

Ernst Verduin (17) overleefde de kampen: 'Vught was een leerschool'

In kamp Buchenwald, dat op 11 april werd bevrijd, zijn gevangenen zelf aan de slag gegaan om het kamp op te ruimen. Ze zijn in afwachting van hun repatriëring naar huis. Oorlogsverslaggever John O'Conner kan de gruwelijkheden van het kamp nog zien, voelen en ruiken, ook al zijn de nazi's verdwenen.

"Over het hele kamp hangt een onbeschrijfelijke atmosfeer terwijl de lucht van dicht opeengepakte gestorvenen in de neusgaten dringt. En dat ondanks een sterke ontsmettingslucht. Sommige geïnterneerden lopen rond met een gezicht van: 'wat ze mij ook gedaan hebben, eronder kregen ze mij niet!'"

Een van hen is de 17-jarige Joodse jongen Ernst Verduin uit Amsterdam, die twee jaar en vier maanden gevangenschap in verschillende kampen heeft overleefd. Geluk, toeval, maar ook hulp van anderen en moedig optreden hebben zijn leven gered.

Kamp Vught was een leerschool voor mij, waar ik later veel aan heb gehad om te kunnen overleven.

Ernst Verduin

Samen met zijn ouders en zijn zus Wanda werd hij in januari 1943 opgepakt en overgebracht naar kamp Vught. Daar hoorde Ernst van een SS'er over wat er in de vernietigingskampen gebeurde. "Hij vertelde over de vergassingen en hoe het wel twintig minuten kon duren voordat die tot de dood leidden. Degenen die dan toch nog leefden, werden daarop doodgeknuppeld. We wisten dus wat daar gebeurde uit de eerste hand."

"Kamp Vught was een leerschool voor mij, waar ik later veel aan heb gehad om te kunnen overleven", zegt Ernst. "Ik leerde daar dat je je moest aanpassen, maar soms ook het tegendeel moest doen."

In september 1943 werd hij met zijn zus Wanda via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Een verschrikkelijke reis, in een volgepakte, stinkende wagon, met nauwelijks te eten en te drinken.

Ik gaf de voorkeur aan elke andere dood dan die in de gaskamer.

Ernst Verduin

Bij aankomst werd Wanda ingedeeld bij de vrouwen die moesten werken, de 15-jarige Ernst moest in de rij bij de groep die naar de gaskamers ging. "Ik smeekte de SS'er om mij te sparen, zei dat ik 18 was, dat ik vloeiend Duits sprak en hard kon werken." Geen enkel argument hielp.

"In Vught had ik geleerd dat als je iets rustig deed, dat minder problemen gaf dan wanneer je iets abrupt deed. Zo maakte ik rustig de oversteek naar de andere rij, met de mensen die moesten gaan werken. Ik verwachtte dat ik zou worden doodgestoken, maar ik gaf de voorkeur aan elke andere dood dan die in de gaskamer."

Tot zijn verbazing gebeurde er niets. Er werd geschreeuwd, maar niemand greep in. Samen met de rest van de groep werd hij op een vrachtwagen geladen die naar het werkkamp Monowitz reed.

Ernst moest werken, eerst bij de tuinderij, waar hij nog wel eens stiekem wat eten achterover drukte, en later bij de afvalwaterzuivering. In november 1943 was zijn conditie zo slecht dat hij vreesde dat hij naar de gaskamers zou worden gestuurd.

'Typische onlogica'

Hij bedacht dat hij een arbeidsongeluk moest krijgen en stak bewust zijn hand in een kiepende zandwagen waarbij hij zijn duim flink beschadigde. "Als je een ongeluk had, kwam je in het ziekenhuis terecht waar je mocht herstellen. Je zou denken dat je dan nog meer risico liep om naar de gaskamer te gaan, maar nee. Dat was typisch de onlogica van het hele systeem."

Leon Stasiak, de administrateur van het ziekenhuis, bekommerde zich vanaf dat moment om Ernst. Toen Ernst in maart 1944 tyfus kreeg, regelde hij met een arts dat de jongen doodverklaard werd en verstopten ze hem in een bunkertje. Alleen zo konden ze hem redden van de gaskamers. Later werd hij in een kinderbarak geplaatst en kreeg hij een baantje in een magazijn.

Toen afgelopen januari de Russen in aantocht waren, moest Ernst mee met een van de dodenmarsen en kwam terecht in kamp Buchenwald. Toen hij op een dag, vlak voor de bevrijding van het kamp, met een groep Joden, Roma, Sinti en krijgsgevangenen het kamp moest verlaten, nam hij een cruciale beslissing.

"Ik stapte op een SS'er af en zei dat ik geen Jood was." Er kwam een hoge SS'er bij, die vond dat hij dat moest bewijzen. "Hij rukte mijn broek omlaag en zag dat ik niet besneden was. En hij stuurde me terug naar het kamp, naar de Hollandse barak."

Geruchten gaan dat vele gevangenen die afgevoerd werden, in een schuur zijn gedreven en levend zijn verbrand. Aan dat gruwelijke lot is Ernst ontkomen. Binnenkort gaat hij terug naar Nederland. Aan de vraag of hij daar zijn ouders en zus weer in levende lijve zal aantreffen, durft hij nog niet te denken.