Noodwoningen Den Bosch · Gemeente Den Bosch

Noodwoningen verrijzen in Brabant - maar niet te veel

De oorlog woedt nog boven de grote rivieren, maar in het zuiden van het land maakt men al een voorzichtig begin met de wederopbouw. In Den Bosch zijn de eerste noodwoningen al opgetrokken.

Hoewel er bij lange na niet voldoende bouwvakkers zijn en bouwmaterialen schaars, is de nood zo hoog dat men snel vorderingen wil maken. Vorige week tekende koningin Wilhelmina in Londen het Noodvolkshuisvestingsbesluit, waardoor men in gemeentes waar meer dan 20 procent van de woningen verloren ging, noodwoningen mag maken.

Bij de bouw van die woningen hoeven niet alle bouwvoorschriften in acht te worden genomen. Ook mag men bouwen op plekken die volgens het bestemmingsplan niet voor woningbouw zijn bedoeld. Voorwaarde is dat de noodwoningen niet langer dan 10 jaar zullen blijven staan.

Verwoesting

In de drie bevrijde provincies zijn naar schatting 30.000 woningen onherstelbaar beschadigd, 130.000 kunnen nog worden gerestaureerd. Daarnaast is er nog schade aan fabrieken, boerderijen en andere gebouwen.

Om alles in het komende decennium te herstellen, zouden er elk jaar 21.000 woningen moeten worden opgeleverd, het dubbele van de vooroorlogse bouw. Ondoenlijk, vreest majoor Van Rood, chef Huisvesting van het Militair Gezag.

"Deze productie zou moeten worden bereikt met een zeer ontoereikend en bovendien zeer verzwakt productieapparaat. En wat zullen wij in Noord-Nederland vinden na de bevrijding?"

Sta-in-de-weg

Toch zijn noodwoningen niet de oplossing, waarschuwt Van Rood. Dit soort gebouwen zijn vaak duurder dan gedacht, omdat ze binnen enkele jaren worden afgeschreven. Bovendien blijkt uit de praktijk dat mensen er langer dan de afgesproken tien jaar blijven wonen. "Een sta-in-de-weg voor behoorlijke stadsuitbreiding en volkshuisvesting", betoogt hij.

Het Eindhovens Dagblad wijst er ook op dat noodwoningen vaak gepaard gingen met "teleurstellingen en mislukte experimenten". Zo schrapte Londen plannen om 20.000 woningen te bouwen na de Duitse aanvallen aan het begin van de oorlog: bewoners van proefhuizen eisten zoveel aanpassingen dat de panden te duur werden.

Het Militair Gezag streeft er daarom naar om in het bevrijde zuiden slechts 4000 van deze woningen te plaatsen, veel minder dan de 120.000 huizen waar men rond de bevrijding aan dacht.

Inheemse materialen

Om de wederopbouw zo vlot mogelijk te laten verlopen, mogen gemeentes bouwmaterialen vorderen en verdelen. Van Rood dringt erop aan om zoveel mogelijk 'inheemse' materialen te gebruiken, die zijn goedkoper en makkelijker te krijgen. Geen staal, aluminium of asbestcement dus, maar hout, beton, leem, stro en riet.

Bakstenen liever niet, die zijn te arbeidsintensief. Wel kan materiaal worden gebruikt uit gebouwen die zo beschadigd zijn dat ze moeten worden gesloopt. Glas en dakpannen zullen voorlopig schaars blijven.

Van Rood onderzoekt of pre-fabrication een optie is: er zijn steeds meer woningen die grotendeels in de fabriek worden samengesteld. Zo kan een concept van een aannemer uit Helmond in acht uur worden opgebouwd, met nauwelijks geschoolde krachten.

Door vier 'dozen' tegen elkaar te schuiven waar ramen, kasten, leidingen en sanitair al ingebouwd zijn, ontstaat in enkele dagen een huis met zitkamer, drie slaapkamers, een keuken en badkamer. De 'reuzenbouwdoos' moet slechts 1650 gulden gaan kosten.

Een veelbelovend concept, maar toch denkt Van Rood dat er voorlopig maar één adequate oplossing zal zijn voor de woningnood: samenwonen.