Bron: Collectie NIOD, Tineke Robson-Augustijn · NIOD

Ook in het jappenkamp moeten Joden het ontgelden

Joodse gevangenen in de Japanse interneringskampen van Nederlands-Indië krijgen het steeds moeilijker. Op verzoek van de Duitsers leven zij inmiddels sinds een half jaar gescheiden van de andere gevangenen. Vrouwen en kinderen zitten nu vast in kamp Adek.

Mensen met Joods bloed moesten zich in september 1944 melden bij de Japanse kampleiding na bezoek van een hooggeplaatste SS'er aan Batavia. Velen twijfelden of ze zich wel bekend moesten maken. De angst net als in Europa vervolgd te worden, was groot.

Verschillende Joodse families waren juist naar Azië gevlucht om daaraan te ontkomen. De familie De Jong bijvoorbeeld. Toen de nazi's opkwamen reisde vader Joseph naar de Nederlandse kolonie. Al snel liet hij zijn vrouw Elisabeth en 6-jarige dochtertje Marianne Sophia overkomen.

Na de Japanse bezetting werd hun leven in de oost steeds moeilijker. Hun bezittingen werden in beslag genomen, hun kind kon niet meer naar school. Vader sloot zich aan bij het verzet. Hij werd betrapt, opgepakt en gemarteld. Hij bezweek aan zijn verwondingen.

Twee dagen na zijn dood werden moeder en de kleine Marianne opgesloten in kamp Tjideng. Ze gaven gehoor aan het Japanse bevel hun Joodse identiteit bekend te maken en konden hun spullen pakken.

Slopende treinreis

Ook Hetty Wertheim twijfelde. Zij is niet Joods, haar man die elders vastzit wel. Zij was bang dat haar kinderen zouden worden afgenomen als iemand hun afkomst verraadde. Daarom meldde ook zij zich aan. Samen met haar twee dochters en haar zoontje werd ze in een goederenwagon gezet.

Dee Bakker zat in hetzelfde transport met haar twee dochters Marianne en Nora. "We werden een veewagen ingetrapt tot de deuren bijna niet meer dicht konden. Je stond helemaal tegen elkaar aan gedrukt. Mensen plasten over elkaars voeten en het stonk ontzettend. Kleine kinderen en baby's krijsten. Het was dertig graden en de zon scheen vol op de wagons."

Niet iedereen overleefde de tocht van een dag. Aan het eind bleek dat er maar een kleine afstand was afgelegd: de trein had heen en weer gereden. Eindbestemming bleek kamp Tangerang, een oude jeugdgevangenis op slechts 15 kilometer van Batavia.

Ziek

In het kamp werden mensen in groepen ingedeeld. Christenen stonden het hoogst in de hiërarchie, daarna kwamen de Amerikaanse en Europese Joden gevolgd door de Joden van Iraakse komaf.

"Kamp Tangerang was een enorme verslechtering", vertelde de 10-jarige Anne-Ruth Wertheim, die met tientallen mensen in een zaaltje moest slapen. "De wc's waren gaten in de grond, er was veel diarree, de poep liep over de stenen, je blote voeten kwamen er onder te zitten, die veegde je dan maar een beetje af, zo over de grond, voor je op je brits ging. Het stonk er verschrikkelijk."

Door de beroerde leefomstandigheden braken al snel allerlei ziektes uit: waterpokken, malaria, geelzucht, blaasontsteking, diarree, tyfus. De kleine Marianne Bakker en haar zus Nora werden ook ziek. "Ik had geelzucht en malaria. Ik kreeg hele hoge koorts en ging schudden."

Omdat de Japanners bang waren voor besmetting, sloten ze alle zieken op in een cel met een zware deur ervoor.

Bron: Collectie NIOD, Tineke Robson-Augustijn · NIOD

Na een paar maanden werden de gevangenen weer verplaatst. Naar kamp Adek dit keer, het Algemeen Delisch Emigratie Kantoor, een voormalig doorgangskamp voor landarbeiders die op tabaksplantages werkten. Het kamp bestond uit gezinsbarakken, omheind door prikkeldraad. "Het is niet veel beter dan het vorige", zegt Anne-Ruth Wertheim.

Marianne Bakker: "We kwamen op een Joodse zaal te liggen, vol met luizen, vlooien en kakkerlakken. Ik ben kaalgeschoren omdat ik zoveel luizen en zweren op mijn hoofd had. Ik was heel beledigd toen een vrouw tegen mijn moeder zei: wat een leuke jongens heeft u."

Honger, ziektes, dode mensen

De gevangenen krijgen steeds minder te eten en te drinken. Soms dagenlang niks. De honger is zo erg dat het pijn doet, zeggen de kinderen. In hun korte leven hebben ze al drie kampen gezien.

"We zien honger, ziektes en dode mensen", zegt Marianne Sophia. "En we zijn bang voor de Japanners. Een meisje dat iets misdaan had, moest urenlang een kist boven haar hoofd vasthouden. Ze kreeg blauwe armen. En een Iraaks meisje dat betrapt werd op het ruilen van kleding voor eten met mensen van buiten het kamp werd betrapt. Op appél werd ze uit de groep gehaald en gillend afgevoerd. Haar lot is onbekend."

Het einde is nog niet in zicht voor de Joodse burgers. Nieuws uit Europa ontvangen ze niet. Dus weten ze niet wat er met hun familieleden in Europa is gebeurd.

Bron: Collectie NIOD, Tineke Robson-Augustijn · NIOD