NOS NieuwsAangepast

Wat ging er mis bij de corporaties?

Waar gaat de parlementaire enquête Woningcorporaties over?

Slecht financieel beheer en fraude bij woningcorporaties vormen de directe aanleiding voor de parlementaire enquête. De zaak van Stichting Woningbeheer Limburg uit 1995 is het eerste bekende voorbeeld, maar het was zeker niet het laatste.

Woonbron uit Rotterdam verloor bijvoorbeeld 230 miljoen euro door de koop van ss Rotterdam. Rochdale uit Amsterdam eist miljoenen schadevergoeding van de eigen directeur. Vestia uit Zuid-Holland was bijna failliet. Directeuren geven zichzelf soms tonnen salaris per jaar en rijden rond in dure auto's.

Waarom is het de afgelopen twintig jaar zo uit de hand gelopen? Wie is daar verantwoordelijk voor? Dit zijn de centrale vragen van de parlementaire enquêtecommissie. Uitgangspunt is: woningcorporaties zijn opgebouwd met belastinggeld en moeten zich bezighouden met betaalbare huurwoningen en leefbare wijken.

Wanneer werd de eerste woningbouwvereniging opgericht?

In de 19e eeuw raakten arme wijken in de stad overbevolkt en vervuild, met epidemieën tot gevolg. Hele generaties groeiden op in ongezonde omstandigheden. Dat was niet alleen slecht voor de arbeiders die er woonden, maar ook voor hun werkgevers.

In 1852 werd in Amsterdam de eerste woningbouwvereniging zonder winstoogmerk opgericht, door welvarende burgers die schone, betaalbare arbeiderswoningen wilden. Deze Vereeniging ten behoeven der Arbeidersklasse te Amsterdam had moeite financieel het hoofd boven water te houden maar bouwde in vijftig jaar tijd toch meer dan 750 woningen.

Waarom begon de politiek zich met volkshuisvesting te bemoeien?

Aan het begin van de twintigste eeuw trokken steeds meer arbeiders naar de stad. Velen woonden in smerige, dure en te kleine huizen. Het liberale kabinet-Pierson voerde in 1901 de Woningwet in, de eerste wet waarmee de politiek zich bemoeide met volkshuisvesting.

Er stonden regels in over de minimale kwaliteit van woningen en het verplicht slopen van slechte woningen. Gemeenten en woningbouwverenigingen konden zonder veel bemoeienis van de overheid financiële steun krijgen voor betaalbare nieuwbouw.

Waarom zijn er zo veel verschillende woningbouwcorporaties?

Door de financiële overheidssteun die men door de Woningwet kon krijgen, werden vanaf 1901 honderden woningbouwverenigingen opgericht in dorpen en steden. Vaak door mensen die godsdienstig of politiek waren georganiseerd, via de kerk of de vakbond.

Zo ontstonden er katholieke, protestants-christelijke en socialistische woningbouwverenigingen. Maar er waren ook algemene verenigingen, woningstichtingen of verenigingen die huizen bouwden voor een bepaalde beroepsgroep. (Ze zijn inmiddels vertegenwoordigd in Aedes.)

Gemeenten moesten grond en vergunningen om nieuwe huizen te mogen bouwen zo eerlijk mogelijk verdelen onder die verschillende verenigingen.

Hoe belangrijk waren woningbouwverenigingen na de Tweede Wereldoorlog?

Na de Tweede Wereldoorlog kregen de woningbouwverenigingen de expliciete taak van de overheid om de woningvoorraad aan te vullen. Zij vervingen zoveel mogelijk gebombardeerde en beschadigde huizen, ondanks een tekort aan bouwmaterialen. Tussen 1945 en 1970 werden twee miljoen nieuwe woningen uit de grond gestampt.

Maar het was niet genoeg. Al snel konden zij de bevolkingsgroei niet meer bijhouden. Pas getrouwde stellen woonden gedwongen bij hun ouders in, waar ook al vaak grootouders inwoonden. De woningnood werd in de jaren 50 en 60 volksvijand nummer 1 genoemd, en duurde tot in de jaren 80.

Waarom werden woningbouwverenigingen zelfstandige corporaties?

Al vanaf 1960 gingen er in de politiek geluiden op om woningbouwverenigingen en woningstichtingen (de verzamelterm is corporaties) weer meer vrijheid te geven, zoals vóór de Tweede Wereldoorlog. De gedachte was dat daardoor sneller betere huizen zouden worden gebouwd die beter op de vraag van huurders waren afgestemd.

De politiek versoepelde geleidelijk de regels. Ze mochten duurdere huizen gaan bouwen en kregen een eigen toezichtsorgaan. Maar ze moesten wel blijven zorgen voor onderhoud en nieuwbouw van sociale huurwoningen en het leefbaar houden van wijken.

Wanneer begon de echte verzelfstandiging?

Ook in de jaren 80 en 90 nam het vertrouwen van de politiek in meer marktwerking op de woningmarkt toe. Regels en procedures werden afgeschaft. En tussen 1995 en 2000 werden de banden tussen overheid en woningcorporaties helemaal doorgesneden, in wat de bruteringsoperatie is gaan heten (officieel de Wet Balansverkorting).

De rijksoverheid hield op met het verstrekken van subsidies en leningen aan woningbouwverenigingen voor sociale woningbouw. In ruil daarvoor werden de leningen van de corporaties kwijtgescholden en werden zij financieel zelfstandig. De operatie moest overigens ook een miljardenbezuiniging opleveren.

Wanneer ging het voor het eerst mis?

In de loop van de twintigste eeuw waren allemaal verschillende soorten woningbouwverenigingen en stichtingen ontstaan. Sommige gingen spaarzaam met hun geld om, andere bouwden met een krap budget zoveel mogelijk betaalbare huizen. Sommige bouwden een groot woningbestand op, andere bleven klein. Sommige onderhielden hun woningen goed, andere hadden een verwaarloosd woningbestand.

Gedurende de hele verzelfstandigingsperiode bevorderde de rijksoverheid dat woningbouwverenigingen gingen fuseren als dat ze financieel sterker zou maken. Zo ook in het geval van Woningbeheer Limburg. Maar het werd een financieel debacle met in 1995 een parlementair onderzoek. De D66'er Tommel was toen staatssecretaris van Volkshuisvesting. Hij is een van de mensen die vandaag gehoord worden.

De enquêtecommissie neemt dit voorbeeld als een soort beginpunt en probeert te achterhalen wat er in de twintig jaar tot nu is fout gegaan.

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl