Jan Terlouw: En broederschap?
Jan Terlouw En broederschap?
4 mei-voordracht 2014.
Vorige herfst werden in Zelhem, in de Achterhoek, de restanten opgegraven van een bommenwerper, een Lancaster, die daar in september 1944 was neergestort. Van de zeven bemanningsleden heeft één zich met een parachute kunnen redden, de zes anderen explodeerden met het vliegtuig.
De oudste van de bemanningsleden was 26 jaar. Zesentwintig jaar. De piloot heette Albert Keith Hornibrook, een Australiër. Hij was 20 jaar, kwam naar Europa en stierf in Zelhem voor onze vrijheid. Hartverscheurend.
Nog hartverscheurender, want zinlozer, redelozer, vanwege haat, niet vanwege oorlogvoering, is het dat op diezelfde dag kinderen zijn vermoord in Auschwitz, Dachau, Sobibor en andere vreselijke plaatsen waarvan de namen voor eeuwig zijn verbonden aan de verschrikkingen die er hebben plaatsgevonden.
Oorlog is een gewelddadig conflict tussen naties, soms ook binnen naties, maar het zijn mensen met levensdrang, met gevoelens, met dierbaren, die gedwongen worden hem uit te vechten.
Zo'n dertig eeuwen ontwikkeling van wat we beschaving noemen, van religies die liefde prediken, de wetenschappelijke revolutie, reizen in ons zonnestelsel, ze hebben veel vernieuwing, veel verbetering gebracht, maar de mensheid heeft niet voor elkaar gekregen dat interstatelijke conflicten uitsluitend worden opgelost met rede en overleg.
Nog altijd grijpen we naar wapens, nu anoniemer, en de wapens zijn massaler, vernietigender dan eertijds. We zijn zelfs niet in staat gebleken te zorgen dat in tijd van vrede wapens uitsluitend in handen zijn van overheden. De wapenhandel bloeit. Wie het oude testament leest, of Homerus, of Thucydides, komt tot de conclusie dat de aard van de mens in die drieduizend jaar niet wezenlijk is veranderd.
Toen waren, nu zijn mensen hebzuchtig en genereus, wreed en liefdevol, oorlogszuchtig en vredelievend. In tijden van vrede zijn we misschien wat humaner geworden. Wetgeving en organisatie hebben de extreme uitwassen van menselijke gewelddadigheid enigszins beteugeld.
Veroordeelde criminelen worden niet meer van overheidswege op het marktplein geradbraakt. Maar als opnieuw een oorlog losbrandt, vallen we terug in wreedheden vergelijkbaar met die van vroeger, alleen op grotere schaal.
Vertrouwen in fundamentele goedheid van mensen is sympathiek, positief, optimistisch, maar wordt helaas vaak gelogenstraft. Daarom is het realistisch en dus verstandig om de ogen niet te sluiten voor de duistere invloeden op ons handelen.
We hebben daar drieduizend jaar ervaring mee en er zijn weinig aanwijzingen dat we ze in de volgende drieduizend jaar niet ook zullen ondergaan. Laten we daarom doorgaan structuren te ontwerpen waardoor we ons er beter tegen teweer kunnen stellen. Steeds weer steken gewelddadige neigingen van naties en individuen de kop op.
Internationale afspraken hebben geholpen. De grote internationale instituties van na de oorlog werken dempend op het uitbreken van conflicten. Daar kunnen we blij om zijn. Daar mogen we enige hoop uit putten.
Maar in Syrië zijn meer dan twee miljoen mensen hun land ontvlucht en binnen het eigen land zijn nog veel meer inwoners ontheemd geraakt. Het aantal doden door oorlogsgeweld in Syrië heeft de honderdduizend al ver overschreden. Met al onze kennis, organisatie, internationale afspraken, weten we niet hoe in Syrië het tij te keren.
Vandaag herdenken we. Vier mei. Herdenken gaat niet over structuren. Het zijn mensen die we herdenken, mensen die leefden in Nederland, in de archipel, waar dan ook. En we herdenken gebeurtenissen, bombardementen, overvallen, zoektochten naar voedsel.
Enkele maanden na de oorlog ging ik met een medeleerling van het lyceum in Zwolle mee naar zijn ouderlijk huis. Ik maakte kennis met zijn moeder. Nooit zal ik die lege blik, die toonloze stem vergeten.
Mijn klasgenoot vertelde me toen hij me uitliet dat een jaar eerder hun huis was doorzocht door de Gestapo. Blijkbaar waren bewijzen gevonden dat zijn vader in het verzet zat. Ze hebben toen zijn moeder en de kleinere kinderen in het gezin gedwongen naar de tuin te gaan en toe te zien hoe vader en de twee oudste broers daar werden doodgeschoten.
Herdenken gaat over mensen. De dingen die niet voorbij gaan. Menselijk gedrag, niet in een sjablone, onvoorspelbaar, verwarrend, in onmacht verzand. Als met een valse fakkel in foute handen ontstoken. Platgebrand.
Blinde besluiten, met koude ogen, handtekeningen op dienstbaar papier. Een ogenschijnlijk onbeduidend, administratief begin. Onmenselijke rit naar de gapende afgrond. Bezinningsmomenten star genegeerd. Punt van geen terug gepasseerd. De vernietiging in.
Negenenzestig jaar geleden eindigde de grootste wereldbrand die de wereld heeft gekend. De grootste door mensen veroorzaakte wereldbrand. In de eerste jaren na die oorlog waren de herinneringen open wonden die nauwelijks aangeroerd konden worden, wonden waarvan de pijn heftig en acuut was.
Van lieverlee zijn het littekens geworden, minder schrijnend, aanraakbaarder. We zijn genuanceerder gaan kijken naar ons gedrag tijdens die oorlog. We zien nu meer tinten dan zwart en wit. We zijn er ons inmiddels van bewust dat 1940/1945 een periode was waarin het Nederlandse volk minder heldhaftig was, vaker meewerkte met de bezetter dan we aanvankelijk wilden geloven.
Waarin een zeer groot deel van de joodse bevolking werd weggevoerd en vermoord en het verzet daartegen minder krachtig was dan we graag achteraf voor waar wilden houden. Langzaamaan zijn we ons ook gaan generen voor de manier waarop we kinderen van ouders die fout waren geweest, hebben behandeld.
Het is goed dat van lieverlee de romantiek plaats heeft moeten maken voor de waarheid. Dat neemt niet weg dat er ook velen waren die niet zijn gezwicht voor tirannen. Die hebben gestreden. Die niet lijdelijk hebben toegezien. Die tenslotte het hoogste offer hebben gebracht.
Het is goed dat we hen ieder jaar weer herdenken, hen en alle anderen die door oorlogshandelingen en terreur zijn omgekomen. In Europa maar ook elders, met name in Zuidoost Azië.
Littekens hebben de neiging te vervagen, ze worden steeds minder zichtbaar. Daar schuilt een gevaar in. Zijn we nog geharnast tegen de gevaren die onze welvaartsstaat bedreigen? Gevaar komt niet altijd van buiten, het kan ook van binnenuit ontstaan. Dat is nu, in onze tijd, wellicht de grootste bedreiging.
We zijn erfgenamen van de Verlichting. Vrijheid, vooral vrijheid van meningsuiting, emancipatie van de burger, geen betutteling door kerk of staat. Maar wat te doen als die vrijheid verwordt tot vrijblijvendheid?
Wat te doen als het verworven individualisme zich manifesteert als eenzaamheid en leegte? Wat te doen als vrijheid van meningsuiting wordt gebruikt om aan te zetten tot haat? Realiseren we ons dat ware vrijheid weinig van doen heeft met lekker kunnen doen waar je zin in hebt, dat het vooral betekent dat je de vrijheid van anderen ruimte moet geven?
Ware vrijheid is de vrijheid om je geweten te kunnen volgen, om niet te worden verhinderd te doen wat je op grond van je morele uitgangspunten moet doen. Vier mei, we herdenken.
Toen onze kinderen de leeftijd bereikten die mijn vrouw en ik hadden in de laatste oorlogswinter, en wilden weten hoe het was geweest, heb ik er een boek over geschreven. Ik mag niet klagen over de ontvangst ervan, maar er waren ook nogal wat lezers die zeiden: zo was het niet. Ik heb me toen scherp gerealiseerd dat er zoveel aspecten aan een oorlog zijn. De oorlog op het slagveld. De oorlog in het concentratiekamp. Oorlog in de hongerende stad. Oorlog als dwangarbeid aan een spoorlijn. Oorlog in een achterhuis. De herinneringen vervagen nauwelijks, verdwijnen niet.
Tot op de dag van vandaag spelen ze op, nestelen zich in onze kijk op het leven, hebben invloed op onze beslissingen. De jeugd voelt de enorme invloed die oorlogen hebben gehad op het leven van de mensen uit wie ze is voortgekomen.
Jonge mensen willen er steeds over lezen, ze komen naar herdenkingsbijeenkomsten, ze voelen zich deel van een geschiedenis die niet is verbleekt. Herdenken met dankbaarheid aan hen die onze vrije welvaartsstaat mogelijk hebben gemaakt heeft iets hypocriets, als we niet een beetje in hun voetsporen willen treden.
Als we niet een heilige jaloersheid voelen over wat zij konden opbrengen. Als we de vrijheid die zij bevochten niet de juiste inhoud willen geven. Welke inhoud? De onlosmakelijke koppeling met die twee andere begrippen: gelijkheid en broederschap.
Mij lijkt dat negenenzestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog broederschap meer onder druk staat dan vrijheid en gelijkheid. Broederschap jegens het deel van de wereld dat zucht onder de nog zo grote ongelijkheid. Broederschap jegens toekomstige generaties, die zullen moeten leven op een verschraalde aarde als we in de welvaartsstaten het beleid niet drastisch wijzigen.
Tirannie is niet alleen een staatsvorm. We hebben ook te maken met tirannie van het woord, van organisaties, vooral van de welvaart. Welvaart ten koste van alles. Van het milieu. Van vreemdelingen. Van vluchtelingen. Privé rijkdom, publieke armoede. Tirannie van de welvaart.
Hoe voorkomen we oorlog? Mijn eerste antwoord daarop is: door het bevorderen en tot wasdom brengen van democratie. Democratie is een staatsvorm en een houding. Een democratische staatsvorm blijft gebrekkig als bestuurders, machthebbers, er niet voortdurend op uit zijn de burgers, de bestuurden bij de besluiten, bij de ontwikkelingen te betrekken.
Een democratische houding betekent ook oog hebben voor de grote onrechtvaardigheden die de wereld nog steeds teisteren. Ons niet blind staren op materiële welvaart alleen. Het beste wapen tegen tirannie is, dunkt mij, kennis. Kennis en openheid, dat wil zeggen toegankelijkheid van informatie. Als die ontbreekt, dan dooft het licht.
Kennis en openheid zijn de doodsvijanden van tirannie. Ik weet niet hoeveel kinderen er zijn op de wereld die geen of bijna geen onderwijs krijgen. Maar het zijn er zeer veel. Analfabetisme is onwenselijk, het is onrechtvaardig, het is ook gevaarlijk.
Dictators houden niet van onderwijs. Kennis is macht. Een open samenleving, waar objectieve informatie beschikbaar is, waar de media vrij en kritisch zijn, daar krijgt een dictatuur geen kans.
Ik behoor bij de uitstervende generatie die de oorlog nog bewust heeft meegemaakt. Ik kan nog gemakkelijk het gevoel van vreugde en opluchting terugroepen dat we beleefden bij de bevrijding. Ik voel nog de ontzetting toen we kort daarna hoorden wat zich in de concentratiekampen had afgespeeld.
Als ik in het Verenigd Koninkrijk of Amerika of Canada ben, voel ik nog de dankbaarheid jegens die volkeren omdat ze ons hebben bevrijd. Ik heb het wel eens eerder verteld, het is een beeld dat me altijd bijblijft. Eind april 1945 werd het dorp Wezep, waar mijn vader dominee was, bevrijd. Ik stond in de voortuin van de pastorie en zag vreemde voertuigen aankomen, met vreemde soldaten. Canadezen bleken het te zijn, met vrolijke baretten op hun hoofd en lossere kleding dan de strakke groengrijze Duitse uniformen waaraan we gewend waren.
Maar ook zag ik mijn vader uit de voordeur van de pastorie komen. Hij was een man met een sportief hart, maar lichamelijk was iedere sportiviteit hem vreemd. Hij kon niet zwemmen, niet schaatsenrijden, hij schreed. In een donker pak, met vest.
Nu kwam hij de tuin in en hij huppelde. Nooit eerder had ik hem een stap zien hardlopen. Hij huppelde zijn bevrijders tegemoet. De opluchting, de vreugde die in dat huppelen zichtbaar werd, leerde me de enorme waarde van de rechtsstaat te zien. Het getal van mensen met dit soort herinneringen wordt klein. Dat is goed.
Het is heerlijk om te kunnen zeggen: Ik ben na de oorlog geboren, ik heb de oorlog niet meegemaakt en ik hoop er nooit een mee te maken. Herdenken helpt. Laten we dat in ieder geval blijven doen.