Geert Wolter Zuidhof: te veel leed geleden
Door verslaggever Pauline Broekema
Groentenhandelaar Geert Wolter Zuidhof (1890) uit Assen blijft vaak lang bij zijn klanten hangen. Niet vanwege de handel, maar om te discussiëren over politiek. Gedreven en zachtmoedig, zo herinneren zijn kleinkinderen zich hem. "Een lieve man."
Op een foto uit de jaren 30 leunt hij breed lachend tegen de laadklep van zijn vrachtwagentje. Hij is communistisch raadslid en was tijdens zijn diensttijd, lichting 1912, al rood. Bij de huzaren in Breda raakt hij bevriend met G.J.M van het Reve, vader van Gerard en Karel. Die zal hem decennia later in zijn biografie "Mijn Rode Jaren" opvoeren als "een van mijn kameraden".
Noorderlicht
"Zuidhof is in de oorlog meteen door de Duitsers in de gaten gehouden", zegt Ruud Weijdeveld, kenner van het communistische verzet. De Assenaar stond op een vooroorlogse lijst van de geheime dienst met honderden andere staatsgevaarlijke personen. Hij was communistisch raadslid, propagandist en hielp Duitse politieke vluchtelingen actief. Dan speelde je jezelf snel in de kijker. De communisten behoorden tot de eersten die na de Duitse inval in verzet kwamen.
"In maart 1941 waren in Noord-Nederland plannen om in navolging van de Februaristaking het werk neer te leggen. Een protest tegen de eerste deporaties van joden", aldus Weijdeveld. Communisten worden aangehouden.
Een Nederlandse politieman arresteert Zuidhof op 1 maart 1941. Hij houdt zich bij de SD van de domme en kan gaan. Maar de volgende dag wordt hij weer gepakt op verdenking van steun aan verboden organisaties en verspreiding van "Het Noorderlicht", het zusterblad van "De Waarheid".
Uit Groningen is een arrestant gehaald, waarschijnlijk doorgeslagen bij verhoren op het beruchte SD hoofdkwartier, het Scholtenhuis in Groningen. De arrestant herkent Zuiderhof als contactman. Zuidhof moet naar kamp Amersfoort. "De behandeling in Amersfoort was zeer slecht. Geweldig slecht eten en veel sadistische handelingen", noteert hij in een verslag over zijn kampervaringen.
Buchenwald
Van Amersfoort gaat Zuidhof door naar Buchenwald. De kampadministratie schrijft hem in als Gert Zuidhof van de Anreperstraat uit Assen, 'Trentje', Holland. Hij is al op leeftijd: 52 jaar. "Hij moet ijzersterk zijn geweest", zegt kleinzoon en naamgenoot Geert Wolter. Het kamp is nog erger dan Amersfoort, schrijft Zuidhof. "Over het leven in Buchenwald zal ik U maar niet schrijven, de bestialiteiten daar bedreven zijn genoegzaam bekend." Het is niets vergeleken bij wat volgt.
Warschau
Op 19 juli gaat Zuidhof op transport met 250 Duitse gevangenen, meest criminelen. Ook zijn er 50 politieke gevangenen: 34 Belgen en Fransen, een Luxemburger en 15 Nederlanders. Ze worden vervoerd in een goederentrein, veertig man per wagon, bestemming onbekend. De kampadministratie had hen uitgeschreven en stempelde op de persoonskaart KL Warschau. De tocht naar het noorden duurt drie dagen.
Pas bij aankomst op een goederenstation ontdekken ze dat ze in Warschau zijn. "Vanaf het station gingen we door een poort waar een wacht van de Grüne was gestationeerd. Deze poort bleek zich te bevinden in een muur die om het getto was gebouwd en waar SS'ers op regelmatige afstanden op post stonden. Wij bevonden ons dus in het getto waar alle huizen waren uitgebrand, een troosteloze aanblik. Alleen een kerk en een grote en kleinere gevangenis waren onaangetast gebleven."
Kwartiermakers
Niets mag van de Duitsers nog herinneren aan het getto. Waar ooit 500.000 mensen onder verschrikkelijke omstandigheden leefden, moet een woonwijk en een volkspark komen. Het ruimen van het puin, het bikken van de stenen, het verzamelen van metalen: het wordt werk voor joodse gevangenen uit Auschwitz. De allerlaatste resten van het getto zijn voor het Reich. De Buchenwalders worden kwartiermakers. Ze bouwen met wat Zuidhof noemt "Poolse ondernemers" barakken voor de duizenden gevangenen die zullen volgen. Ook de Poolse werkkrachten hebben het zwaar. "Worden", schrijft Zuidhof, "tot steeds harden werken aangedreven".
In Warschau is men niet voorbereid op de komst van de Buchenwalders. Er was geen eten, waren geen bedden en nauwelijks sanitaire voorzieningen. "Een zo onhygiënische boel hadden wij nog nergens aangetroffen. De wc's liepen over, de afvoer was verstopt, enz."
Zuidhof moet met kameraden enkele scholen ontruimen. Die stonden vol met meubels van gedeporteerde Poolse joden. Toen het roofgoed weg was, reinigden ze de lokalen. "Bij het schoonmaken hiervan bleek dat de lokalen ook waren gebruikt voor massa's gevangenen die daar op de gruwelijkste wijzen waren mishandeld. Van de vloer tot de zolder waren de muren besmeurd met bloed. Op veel plaatsen was te zien dat men de hoofden tegen de muur had geslagen." De scholen werden de onderkomens van de Duitsers.
Criminelen
Na drie maanden is het concentratiekamp Warschau gereed en komen de gevangenen uit Auschwitz. Zuidhof schat het aantal op ongeveer 10.000, waaronder ongeveer 1200 Nederlanders. Het leger stenenbikkers ploetert onder erbarmelijke omstandigheden in de puinhopen. Opzichters zijn de Duitse criminelen uit Buchenwald. Die zijn volgens Zuidhof vaak nog sadistischer dan de SS'ers.
Hij ziet de joodse gevangenen, die amper te eten krijgen, na een dag werken terugkeren naar het bivak, in colonne. Bij het sloopwerk raken mensen gewond. Zij komen onder vallende muren of bezwijken onder mishandelingen door de bewaking. "Avond aan avond kwamen de colonnes binnen met gewonden die mee werden gedragen door hun kameraden. Iedere dag moesten ongeveer twintig tot dertig gevangenen het leven laten, hetzij door uitputting of door marteling."
Lichamen van de doden worden op wagens afgevoerd, alsof het afval is. "Zodanig dat wij het moesten aanschouwen welk een eerbied het 'Herrenvolk' voor doden had."
Zakje gouden munten
Eind december 1943 breekt tyfus uit. Ruim duizend gevangenen sterven eraan. Van de Nederlandse Buchenwalders worden er twee ziek, maar zij overleven.
Op het gettoterrein, de kale stoffige vlakte waar eens huizenblokken stonden en straten liepen, treft men tussen het puin ook kostbaarheden aan: geld, goud en diamanten. Wie ermee wordt gevonden, krijgt onmiddellijk de kogel. Het is zaak de spullen te behouden, want het betekent eten. Met Polen ruilen de gevangenen de kostbaarheden voor voedsel. Zuidhof vindt een zakje gouden munten en kan daarmee drie kameraden uit Buchenwald en een Nederlandse gevangene uit Auschwitz enkele maanden op de been houden. Een Joodse man bezwijkt toch. "Waarschijnlijk te zwaar gewerkt en te veel leed geleden."
Zuidhof heeft veel contact met de Nederlandse joden. "Van de 1200 waren er bij het verlaten van het kamp nog zegge en schrijve 27 in leven." Hij noteert dat velen terneergeslagen zijn en hun uithoudingsvermogen gebroken is. Namen noemt hij helaas niet.
Dodenmars
In de zomer van 1944 naderen de Russen. De gevangenen horen 's nachts vliegtuigen overkomen en bommen vallen. Het afweergeschut dreunt.
Op 28 juli 1944 beginnen 4000 gevangenen van het concentratiekamp Warschau aan de afmars. De nacht ervoor zijn alle zieken vermoord. Enkele gevangenen blijven achter om de lichamen te bergen en de resten van het kamp te ruimen. Van hen, meldt Zuidhof, is nooit meer iets vernomen.
De tocht naar het zuiden is een hel. In de moordende hitte zonder eten en drinken loopt men dagenlang ruim 100 kilometer. Wie niet meekomt, wordt door de SS gedood. Het laatste deel van de dodenmars gaat per trein met als eindbestemming Dachau. Daar arriveren ze als een "stel stomdronken, zwijgende landlopers". Sommigen zijn zonder kleren en volkomen uitgeteerd.
Geest
De groenteman uit Assen wordt op 8 mei 1945 in een dorp in de buurt van kamp Flossenburg door de Russen bevrijd. Een maand later is hij terug in Assen.
Zijn kleinkinderen weten uit de overlevering dat het een ongelofelijk weerzien is geweest. In de nacht is Geert er ineens. Zijn echtgenote denkt dat ze een geest ziet. Zijn zoon heeft die oorlogsjaren het gezin draaiende gehouden. "Mijn vader heeft daar moeite mee gehad. Dat de idealen van mijn grootvader zo op hem hebben gedrukt", zegt kleinzoon Geert Wolter.
De zoon van Zuidhof ondervindt later nog veel last van zijn rode afkomst. "Mijn vader ging werken bij een oliemaatschappij. Iedere keer als hij promotie maakte werd hij weer compleet door de molen gehaald door mijn grootvader."
Sigarettenpeuken
Buurtgenoten, partijvrienden en familieleden bereiden Geert Wolter een welkomstfeest. Hij wordt in de bloemen gezet. Hij is sterk vermagerd. Zijn ogen staan droef, maar op het hoofd groeit weer wat haar. Hij zit tussen de hortensia's.
De maanden daarop spreekt hij op partijbijeenkomsten over zijn ervaringen in het kamp. Zijn echtgenote vergezelt hem. In amper zes pagina's zet hij in 1947 zijn oorlogsjaren op papier. Hoe spijtig, want hij is een sterk observator die echter vindt dat hij niet over de capaciteiten beschikt te schrijven over iets waar hij een boek mee kan vullen.
Verder zwijgt hij over Buchenwald, Warschau en Dachau. Zijn kleinkinderen weten dat hij een tijd is opgenomen in Groningen, getraumatiseerd door de kampjaren. "Hij heeft er met ons nooit over gesproken", zegt Geert Wolter. "De televisie ging uit als de oorlog ter sprake kwam. Ik weet alleen dat opa de gewoonte had sigarettenpeuken van straat op te rapen. Daar peuterde hij de tabak uit."
Scholen
Geert Zuidhof, die in Warschau was op een van de gruwelijkste plekken van de Holocaust, die de resten van het getto zag, wordt afgekeurd en wijdt zich aan zijn hobby. Hij houdt kanaries. En vreemd genoeg, de opa die tegenover zijn kleinkinderen zwijgt, gaat in Assen enkele scholen langs om te vertellen over de kampen.
Geert Wolter kan alleen gissen naar de reden waarom zijn grootvader in die schoolklassen wel openhartig was: opa is dol op zijn kleinkinderen. "Ik denk dat hij ons niet wilde belasten met de kampen, dat hij ons dat niet wilde aandoen. Dat hij ons ervoor wilde behoeden. Maar dat hij wel vond dat hij het moest doorgeven aan volgende generaties." Dat bleef Geert Wolter Zuidhof doen, tot vlak voor zijn dood in 1974.